ECLI:NL:RBAMS:2016:3559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
CV EXPL 15-30286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofd onderscheid in pensioenregeling tussen tijdelijke en vaste werknemers

In deze zaak vorderde eiseres, een werknemer van KLM, een verklaring voor recht dat zij recht heeft op deelname aan de pensioenregeling van KLM met terugwerkende kracht. Eiseres stelde dat er sprake was van ongeoorloofd onderscheid tussen werknemers met een tijdelijk en een vast dienstverband, en dat dit ook gold voor onderscheid naar geslacht en burgerlijke staat. De vordering was gericht op schadevergoeding en deelname aan de pensioenregeling, die eiseres volgens haar stelde niet te hebben gekregen. De kantonrechter oordeelde dat de freelanceovereenkomsten van eiseres niet kwalificeerden als arbeidsovereenkomsten, waardoor eiseres geen recht had op deelname aan de pensioenregeling. De kantonrechter stelde vast dat de verjaringstermijn voor de vorderingen van eiseres was verstreken, en dat de vorderingen die betrekking hadden op de periode voor 1 april 2001 werden afgewezen. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling van de vordering met betrekking tot de overuren sinds 1 april 2001.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4578021 CV EXPL 15-30286
vonnis van: 10 mei 2016
fno.: 21924

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.J.A. Theunis
t e g e n

1. de stichting Stichting Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel

gevestigd te Amstelveen
nader te noemen: het Pensioenfonds

2. de besloten vennootschap KLM Cityhopper B.V.

gevestigd te Schiphol
gedaagden
nader te noemen: het Pensioenfonds en KLC
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[eiseres] heeft op 16 oktober 2015 een dagvaarding uitgebracht.
Bij brief van mr. Van Slooten is verzocht om een preliminaire behandeling van het door KLC en het Pensioenfonds gedane beroep op verjaring.
Bij rolbeslissing van 17 november 2015 is dit verzoek gehonoreerd en is meteen een zitting gelast.
Vervolgens hebben KLC en het Pensioenfonds een conclusie van antwoord (beperkt tot het beroep op verjaring) genomen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. [eiseres] is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. Voor het Pensioenfonds en KLC zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , vergezeld van hun gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] nog bij akte haar eis gewijzigd en productie 24 ingebracht. Partijen zijn ter zitting gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is sinds [datum] werkzaam voor (de rechtsvoorganger van) KLC. Tot 1 april 2001 was zij werkzaam op basis van een freelancecontract van één jaar dat jaarlijks werd verlengd. Vanaf 1 april 2001 was zij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.2.
In de periode dat [eiseres] werkzaam was op basis van een freelancecontract was op haar van toepassing de Regeling Freelance KLC-Cabinepersoneel (hierna: de Regeling), die onderdeel uitmaakte van de cao voor het KLC-Cabinepersoneel. Vanaf 1996 staat expliciet in de freelanceovereenkomst dat de Regeling van toepassing is. Uit die Regeling volgt dat freelancers – in afwijking van werknemers die op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) in dienst waren – niet in aanmerking komen voor de pensioenregeling.
1.3.
De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 1 april 2001 is tot stand gekomen in de loop van een gerechtelijke procedure die [eiseres] in 1999 tegen KLC was gestart, omdat KLC had medegedeeld in 1998 dat zij niet langer van de diensten van [eiseres] gebruik wenste te maken. Vanaf 1 april 2001 is zij deel gaan nemen aan de pensioenregeling.
1.4.
Bij brief van 6 december 2010 is [eiseres] door het Pensioenfonds ingelicht over de datum waarop haar ouderdomspensioen ingaat. Op de voorlopige pensioenopgave wordt als datum indiensttreding aangegeven 1 januari 2002.
1.5.
Hierop heeft [eiseres] bij brief van 15 februari 2011 gereageerd en verzocht om aanpassing van de datum van indiensttreding naar [datum] .
1.6.
Daarop heeft het Pensioenfonds de datum aangepast naar 1 april 2001.
1.7.
Sinds 1 juli 2011 geniet [eiseres] een pensioenuitkering van € 71,33 bruto per maand van het Pensioenfonds. Dit pensioen is berekend op basis van een opbouw vanaf 1 april 2001.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht zal verklaren dat [eiseres] recht heeft op deelname aan de pensioenregeling van KLC met terugwerkende kracht vanaf [datum] respectievelijk [datum] , alsmede recht heeft op opbouw en uitbetaling van de daaraan gerelateerde verhoogde (achterstallige) pensioenuitkeringen;
  • voor recht zal verklaren dat bij de vaststelling van de hoogte van het pensioen van eiseres vanaf de datum indiensttreding tot het einde van haar dienstverband rekening gehouden had moeten worden met de daadwerkelijk door haar gewerkte uren, derhalve inclusief overuren, althans vanaf 1 april 2001 tot het einde van haar dienstverband;
  • KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk, zal veroordelen om:
a. [eiseres] met terugwerkende kracht vanaf [datum] tot 1 april 2001 althans vanaf [datum] tot 1 april 2001 op te nemen als deelnemer in de pensioenregeling van KLM én aan haar de daaraan gerelateerde pensioenaanspraken, berekend op grond van de juiste pensioengrondslag (waarbij rekening is gehouden met de door eiseres gewerkte overuren) én vermeerderd met de gegeven indexaties over de periode vanaf [datum] tot 1 april 2001 toe te kennen, binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis;
dan wel, indien en voor zover UEA dit niet toewijsbaar acht:
b) aan [eiseres] te betalen, binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis, een schadevergoeding ter grootte van het bedrag dat benodigd is om haar in de positie te brengen waarin zij vanaf haar pensioendatum, zijnde 1 juli 2011 tot aan haar overlijden en na haar overlijden haar nabestaanden, had(den) behoren te verkeren, indien zij vanaf [datum] tot 1 april 2001 althans vanaf [datum] tot 1 april 2001 wél (en met een juiste pensioengrondslag) had deelgenomen aan de pensioenregeling van gedaagden en zij ouderdoms- en nabestaandenpensioen aanspraken overeenkomstig de toen geldende pensioenreglementen over genoemde periode had opgebouwd, welk bedrag door het Pensioenfonds dient te worden vastgesteld binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis, onder gelijktijdige toezending van een opgave daarvan, voorzien van een cijfermatige onderbouwing, aan eiseres;
- KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk zal veroordelen om:
a. a) de pensioenaanspraken van [eiseres] te herrekenen, uitgaande van de juiste pensioengrondslag (waarbij rekening is gehouden met de door eiseres gewerkte overuren) over de periode vanaf 1 april 2001 tot het einde van haar dienstverband, binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis
dan wel, indien en voor zover UEA dit niet toewijsbaar acht;
b) aan [eiseres] te betalen, binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis, een schadevergoeding ter grootte van het bedrag dat benodigd is haar in de positie te brengen waarin zij vanaf haar pensioendatum, zijnde 1 juli 2011 tot aan haar overlijden en na haar overlijden diens nabestaanden, had behoren te verkeren indien de pensioenopbouw vanaf 1 april 2001 tot aan het einde van haar dienstverband had plaatsgevonden op grond van de juiste pensioengrondslag (waarbij rekening is gehouden met de door eiseres gewerkte overuren), welk bedrag door de Stichting Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel dient te worden vastgesteld binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis, onder gelijktijdige toezending van een opgave daarvan, voorzien van een cijfermatige onderbouwing, aan eiseres.
- KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiseres] binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis een pensioenopgave te verstrekken van de sub 3a én sub 4a genoemde (her)berekende pensioenaanspraken, zijnde een pensioenoverzicht van haar totale (her)berekende pensioenaanspraken over de periode vanaf [datum] althans vanaf [datum] tot aan het einde van haar dienstverband;
- KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk zal veroordelen om binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot het betalen van de opgebouwde verhoogde achterstallige pensioenuitkeringen (bestaande uit de ouderdomspensioenuitkering die eiseres had moeten ontvangen vanaf 1 juli 2011 onder aftrek van hetgeen zij reeds heeft ontvangen), een en ander zoals berekend sub 3a én sub 4a, vanaf de pensioendatum van eiseres, zijnde 1 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening vermeerderd met de gegeven indexaties na pensioendatum en vermeerderd met de wettelijke rente over iedere afzonderlijke achterstallige termijn vanaf de datum verschuldigdheid, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, onder gelijktijdige toezending van een specificatie van het aan eiseres over te maken bedrag;
- KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk zal veroordelen om vanaf de dag der algehele voldoening uitbetaling van een levenslang ouderdomspensioen (derhalve de toekomstige uitkeringen), en ingeval van overlijden van [eiseres] aan haar ex-partner een levenslang partnerpensioen, ter hoogte van het pensioen dat eiseres en haar ex-partner zouden hebben ontvangen indien eiseres vanaf [datum] althans vanaf [datum] had deelgenomen aan de pensioenregeling van KLM, waarbij voor de vaststelling van de hoogte van haar pensioen (in de pensioengrondslag) over haar volledige diensttijd rekening is gehouden met de daadwerkelijk door haar gewerkte uren, derhalve levenslange uitkeringen conform de (her)berekende pensioenaanspraken zoals uit de totale pensioenopgave, blijkt;
- KLC en het Pensioenfonds hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke (incasso)kosten op grond van het rapport BGK-integraal 2013 vermeerderd met rente;
- met veroordeling van KLC en het Pensioenfonds in de kosten van deze procedure.
3. [eiseres] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende. De gesloten freelanceovereenkomsten dienen gekwalificeerd te worden als een arbeidsovereenkomst (met uitgestelde prestatieplicht), die op enig moment op grond van de zogenaamde ketenregeling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geworden. Voorts maken KLC en het Pensioenfonds een ongeoorloofd onderscheid tussen werknemers met een tijdelijk en werknemers met een vast dienstverband, een ongeoorloofd onderscheid naar geslacht en naar burgerlijke staat. Immers alleen werknemers met een vast dienstverband komen voor de pensioenregeling in aanmerking en dit leidt ook tot een indirect onderscheid naar geslacht omdat door dat onderscheid meer vrouwen dan mannen worden getroffen. Veelal vrouwen kregen een freelancecontract, en dan nog met name getrouwde vrouwen zodat er ook sprake is van onderscheid naar burgerlijke staat. Daarnaast is bij de pensioenopbouw geen rekening gehouden met de gemaakte overuren. Van verjaring van de vordering kan geen sprake zijn. [eiseres] wist niet dat zij pas vanaf 1 april 2001 pensioen opbouwde. Dit is nimmer ter sprake gekomen. [eiseres] is pas kort voor haar pensioendatum erachter gekomen dat zij voor 1 april 2001 geen pensioen heeft opgebouwd. Uit de overzichten die zij de afgelopen jaren ontving, kon zij ook niet opmaken dat zij voor 1 april 2001 geen pensioen opbouwde. Op die formulieren stonden zo vaak onjuistheden dat niet van haar verwacht kon worden dat zij wist dat 1 april 2001 de juiste datum was. [eiseres] is ten onrechte niet aangemeld op [datum] bij het Pensioenfonds. Uit uitspraken van de Hoge Raad vloeit voort dat pensioenaanspraken zelfstandig en rechtstreeks voortvloeien uit het Pensioenreglement en dat het ontstaan van pensioenaanspraken niet meer afhankelijk is van een nadere handeling van het Pensioenfonds. Voorts vordert [eiseres] nu geen opbouw van pensioen meer, maar uitkering. Dat vorderingsrecht is pas op de pensioendatum ontstaan en dus niet verjaard. Daar komt bij dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het recht op toetreding niet kan worden ingeperkt door nationale verjaringstermijnen.

Verweer

4. KLC en het Pensioenfonds hebben het gevorderde betwist en samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd.
De freelanceovereenkomst was geen arbeidsovereenkomst. Er ontstond slechts een arbeidsovereenkomst voor de duur van de vlucht waarvoor een freelancer werd ingezet. Noch in de freelanceovereenkomst noch in de voorwaarden wordt deelname aan de pensioenregeling als voorwaarde behorende bij de tewerkstelling benoemd. Vanaf 1989 vermeld de Regeling expliciet dat een freelancer niet behoort tot het vaste personeelsbestand van KLC en derhalve niet in aanmerking komt voor de regelingen en voorzieningen die voor dat personeel gelden. Hieronder viel ook de pensioenregeling. De pensioentoezegging van KLC lag vast in de cao en [eiseres] wist al jaren – dat blijkt ook uit de eind negentiger jaren gevoerde procedure – dat de cao niet op haar van toepassing was. Vanaf 1 april 2001 is [eiseres] deelnemer geworden in het Pensioenfonds. Vanaf dat moment werd er pensioenpremie ingehouden, hetgeen zichtbaar was op de salarisstroken en ontving zij correspondentie van het Pensioenfonds. Uiterlijk op 1 april 2001 is dus de verjaringstermijn gaan lopen. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren en die is reeds lange tijd verstreken. KLC en het Pensioenfonds beroepen zich dan ook op verjaring van de vordering van [eiseres] (met uitzondering van de vordering met betrekking tot de overuren vanaf 1 april 2001). De uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2012 is niet toepasselijk in deze zaak, aangezien er in dit geval geen aanspraak bestaat die aan een tussen partijen geldende pensioenregeling kan worden ontleend en is er dus ook geen sprake van de opbouw van rechtswege van pensioenaanspraken. Ook levert de verjaringstermijn geen ongeoorloofde belemmering op voor het uitoefenen van het aan het gemeenschapsrecht ontleende recht op gelijke beloning.

Beoordeling

5. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij alsnog vanaf [datum] wordt opgenomen als deelnemer aan de pensioenregeling, subsidiair dat haar schade wordt vergoed doordat dit niet is gebeurd. Ter discussie staat of deze vorderingen zijn verjaard.
6. Hiertoe overweegt de kantonrechter het volgende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] uit hoofde van de freelanceovereenkomst – ook wanneer die overeenkomst gekwalificeerd zou kunnen worden als arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – op grond van de Regeling geen aanspraak had op deelname aan de pensioenregeling, omdat zij niet voldeed aan de in het pensioenreglement neergelegde – naar het oordeel van [eiseres] discriminatoire – voorwaarde van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarmee verschilt de onderhavige zaak op een essentieel punt van de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2012 (BT8462). In die zaak vloeiden immers de pensioenaanspraken van de werknemer zelfstandig en rechtstreeks voort uit het pensioenreglement en strekte de vordering tot ‘toekenning’ van pensioenaanspraken over een bepaalde periode er niet toe alsnog pensioenaanspraken te verkrijgen. In de onderhavige zaak vloeien de aanspraken niet rechtstreeks voort uit de Regeling en strekt de vordering van [eiseres] er wel toe om alsnog pensioenaanspraken te verkrijgen, althans een schadevergoeding als die aanspraken niet meer verkregen kunnen worden. Het door de Hoge Raad in voornoemde zaak gegeven oordeel staat dus niet aan verjaring van de vordering van [eiseres] in de weg. De stelling van [eiseres] dat zij geen pensioenopbouw meer vordert maar slechts uitkering van pensioen, welk vorderingsrecht pas op de pensioendatum is ontstaan, kan de kantonrechter niet rijmen met de primaire vordering van [eiseres] om voor recht te verklaren dat zij met terugwerkende kracht recht heeft op deelname aan de pensioenregeling van KLC. Daarmee vordert zij toch immers de opbouw van pensioenaanspraken, die aan de basis liggen voor haar vordering tot ophoging van de pensioenuitkering.
7. De kantonrechter stelt vast – en tussen partijen staat ook niet ter discussie – dat de verjaringstermijn voor zowel de primaire als de subsidiaire vordering vijf jaar bedraagt, bij de primaire vordering na de aanvang van de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden en bij de subsidiaire vordering volgende op de dag waarop zij zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden. Het moet hier gaan om daadwerkelijke bekendheid. Ter discussie staat wanneer deze termijn is gaan lopen.
8. [eiseres] heeft gesteld dat zij pas kort na haar pensioendatum in 2011 erachter is gekomen dat zij geen pensioen had opgebouwd over de jaren voor 1 april 2001. Ter zitting heeft zij betoogd dat zij er altijd van uit is gegaan dat zij pensioen opbouwde, omdat ze werkte. Die redenering kan de kantonrechter niet volgen. Het enkele feit dat iemand werkzaamheden verricht, betekent niet dat voor hem pensioen wordt opgebouwd. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig. Die heeft [eiseres] echter niet gesteld. Op geen enkele wijze heeft KLC ooit bij [eiseres] de indruk gewekt dat zij onder de pensioenregeling viel. Voor zover dat al vanaf het begin niet duidelijk was, moet [eiseres] zeker door de veranderingen na het sluiten van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2001 – namelijk de aanmelding bij het pensioenfonds en de afdracht van pensioenpremie, zichtbaar op de salarisstroken – bekend zijn geraakt met het feit dat zij eerder geen pensioen had opgebouwd. Uiterlijk op dat moment is de verjaringstermijn aangevangen. Voor het aanvangen van die verjaringstermijn is immers niet vereist dat [eiseres] ook bekend was met het feit dat het (mogelijk) discriminatoir was dat zij als freelancer niet onder de pensioenregeling viel (vgl. HR 5 januari 2007 AY8771).
9. Hantering van deze verjaringstermijn levert naar het oordeel van de kantonrechter geen ongeoorloofde belemmering op voor het uitoefenen van het aan het gemeenschapsrecht ontleende recht op gelijke behandeling. Waar dit na voornoemd arrest van de Hoge Raad nog een open vraag was, is die vraag door het Hof van Justitie EU beantwoord op 16 januari 2014 (C-249/12) waarbij het Hof heeft vastgesteld dat ‘het een aangelegenheid van een lidstaat is om procesregels op te stellen, op voorwaarde dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel worden nageleefd.’ In die zaak oordeelde het Hof dat het gelijkwaardigheidsbeginsel was nageleefd, omdat de verjaringstermijn zowel voor nationale als voor op het EU-recht gebaseerde vorderingen geldt. In het onderhavige geval wordt een dergelijk onderscheid ook niet gemaakt en [eiseres] had ook voldoende gelegenheid om haar vordering in te stellen, zodat ook het effectiviteitsbeginsel niet is geschonden.
10. Het beroep op verjaring van KLC en het Pensioenfonds slaagt dan ook met betrekking tot de periode voor 1 april 2001. De vorderingen die betrekking hebben op de daarvoor gelegen periode zullen derhalve worden afgewezen. Aldus resteert nog de vordering met betrekking tot de overuren sinds 1 april 2001. KLC en het Pensioenfonds zullen nog in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij antwoord te reageren. Daarvoor wordt de zaak verwezen naar de rol. De kantonrechter geeft partijen in overweging te bezien of zij – nog daargelaten of zij met betrekking tot het oordeel omtrent de verjaring in hoger beroep willen – de kwestie van de overuren vanaf 1 april 2001 in der minne kunnen regelen.
11. In afwachting van het voorgaande wordt iedere beslissing aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
7 juni 2016te 10:00 uur voor het indienen door KLC en het Pensioenfonds van een antwoord met betrekking tot de pensioenopbouw over de overuren vanaf 1 april 2001;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.