4.3Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte de financiële administratie niet aan de curator heeft overgedragen. Verdachte heeft zich beroepen op overmacht. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de lekkage in het najaar van 2013 is ontstaan en dat hij in november of december 2013 één maal na de lekkage bij het appartement in Spanje is geweest en toen is weggevlucht vanwege de situatie die hij daar aantrof.
De omstandigheid dat er sprake zou zijn van omvangrijke waterschade en dat de administratie in het appartement in Spanje daardoor zou kunnen zijn aangetast is echter op geen enkel moment door verdachte genoemd in de correspondentie tussen hem en de curator. Het eerste moment dat verdachte melding maakt van de lekkage is bij de hiervoor aangehaalde e-mail van 6 mei 2014. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt niet dat verdachte hier eerder melding van heeft gemaakt.
Ten aanzien van het voeren van een administratie als rechtspersoon is in dit kader artikel 10 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van belang. Dit artikel schrijft het volgende voor:
1. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles
betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze
werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende
boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde
de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
2. Onverminderd het bepaalde in de volgende titels is het bestuur verplicht jaarlijks binnen zes
maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon te maken en op papier te stellen.
3. Het bestuur is verplicht de in de leden 1 en 2 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
4. De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans
en staat van baten en lasten, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en
bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave der gegevens en
deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd
leesbaar kunnen worden gemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de financiële administratie zelf heeft gevoerd en dat hij tot de datum van het faillissement ook steeds de aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Hij heeft daarnaast verklaard dat er sinds 2008 geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en dat deze ook niet zijn gemaakt. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij geen veiligheidskopie (‘back-up’) heeft gemaakt van zijn financiële administratie.
Verdachte stelt dat hij zelf de facturen en de bankmutaties in de elektronische administratie heeft verwerkt en dat hij de facturen heeft bewaard in de papieren administratie die zich bevond in zijn woning in Spanje. Van de bankmutaties kreeg hij geen papieren dagafschriften. De financiële administratie werd met het programma Snelstart op een ‘stand alone’-desktopcomputer bijgehouden. Deze computer bevond zich eveneens in zijn appartement in Spanje. Van de elektronische administratie is geen back-up gemaakt. Dit alles aldus verdachte.
Bijhouden, bewaren en tevoorschijn brengen van de administratie
De vennootschap waarvan verdachte bestuurder was, hield zich blijkens het dossier voornamelijk bezig met de ontwikkeling van een project om te komen tot de bouw van 220 woningen in de gemeente Breda. De omvang van de onderneming is door het ontbreken van de financiële administratie niet nauwkeurig vast te stellen. Een indicatie voor die omvang is de post crediteuren die blijkens het verslag van de curator van 11 december 2014 € 7.899.546,04 bedraagt, zodat het balanstotaal ook ten minste die omvang zou moeten hebben gehad.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als bestuurder in gebreke was met het deponeren van de jaarrekening vanaf 2008. Verdachte heeft aangegeven dat hij zelf, als fiscalist, zijn administratie opstelde en bijhield maar de rechtbank stelt vast dat nu geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd en ook de financiële administratie niet aan de curator is overhandigd, niet kan worden vastgesteld of verdachte
überhaupt vanaf 2008 een financiële administratie heeft gevoerd.
Voor zover die administratie bestaat, geldt ingevolge artikel 10 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dat de financiële administratie van een Nederlandse vennootschap gedurende 7 jaar dient te worden bewaard, althans op zijn minst een afschrift of back-up daarvan. De rechtbank gaat ervan uit dat daarmee bedoeld wordt dat deze in Nederland wordt bewaard, omdat anders bij een eventuele controle niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend, zoals bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel 10. Ook aan die verplichting heeft verdachte niet voldaan door die administratie, naar eigen zeggen, over te brengen naar Spanje zonder dat daarvan iets in Nederland is bewaard.
Ten tweede merkt de rechtbank op dat gezien de algemeen bekende kwetsbaarheid van elektronische gegevensdragers van een bestuurder die de administratie volledig elektronisch voert, mede gezien de verplichting om die te bewaren, mag worden verwacht dat hij met regelmaat een back-up maakt en deze op een veilige plaats bewaart. Hoe vaak hij dat moet doen is afhankelijk van de aard en omvang van de onderneming, het aantal mutaties in de boekhouding en overige relevante omstandigheden; in dit geval kan dat in het midden blijven, nu verdachte heeft erkend in het geheel geen back-up te hebben gemaakt. Ook als verdachte wel een financiële administratie heeft gevoerd, is hij nu hij geen enkele back-up heeft gemaakt in ieder geval tekortgeschoten in zijn bewaarplicht.
Ten derde geldt dat, indien de boekhouding door een onheil buiten de wil van de bestuurder beschadigd wordt, de bestuurder alle redelijke maatregelen moet nemen om zo veel mogelijk van die administratie te redden en indien dit niet mogelijk is, in elk geval over bewijsmiddelen dient te beschikken waaruit het verloren gaan van die administratie kan blijken. Dit geldt des te meer in een situatie als de onderhavige, waarbij de vennootschap net failliet is gegaan en al is afgesproken dat de gehele administratie bij de curator bezorgd zal worden. Verdachte heeft de curator, ondanks diens verzoek, ook niet de beschadigde administratie en harde schijf overgelegd, dan wel bewijsstukken van de opgetreden schade.
In dat licht roept het handelen van verdachte, als er al vanuit wordt gegaan dat klopt wat hij hieromtrent heeft verklaard, grote vraagtekens op. Hij heeft immers eerst ter terechtzitting verklaard dat hij de schoonmaker van het appartement opdracht heeft gegeven de administratie weg te gooien en dat hij de harde schijf aan een reparateur heeft gegeven, die deze zonder toestemming van verdachte zou hebben weggegooid, zonder een en ander voorafgaand te overleggen met de curator, terwijl verdachte op dat moment reeds bekend was dat de curator die administratie nodig had voor de afwikkeling van het faillissement en hij de aflevering daarvan ook aan de curator had toegezegd. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat verdachte eerst op 6 mei 2014 aan de curator heeft vermeld dat er een lekkage zou zijn geweest in het appartement in Spanje, terwijl verdachte daar naar eigen zeggen al enige maanden eerder van op de hoogte was.
De door verdachte ter zitting in het geding gebrachte correspondentie roept ook vraagtekens op. Deze correspondentie betreft slechts een faxbericht van verdachte aan [persoon] (Solbank), gedateerd op 4 december 2013, met het bericht dat [persoon] zich kan richten tot [naam] over de afhandeling van de schade in het appartement en verder een e-mail van [naam] aan verdachte van 27 januari 2014 waarin eerstgenoemde aan verdachte meedeelt dat een taxateur een inventarisatie van de inboedel van het appartement heeft verricht.
Uit deze correspondentie, waarvan de authenticiteit overigens niet vaststaat, kan hoogstens worden afgeleid dat schade in het appartement is ontstaan, maar er blijkt niet uit dat de papieren administratie zich (gedeeltelijk) in Spanje in genoemd appartement bevond, en op welke wijze en in welke mate die papieren administratie aangetast was door de gestelde inwerking van rioolwater. Ook is in die correspondentie wel een computer vermeld, maar dat de administratie van de vennootschap zich op die computer bevond kan daaruit evenmin worden afgeleid.
Conclusie ten aanzien van de gestelde overmacht
Gelet op het voorafgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een overmachtssituatie, waardoor de financiële administratie niet te voorschijn kan worden gebracht.
Het overmachtsverweer kan dan ook niet slagen. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding om de voorwaardelijke verzoeken tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in te willigen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van overmacht, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte geen boeken, bescheiden of andere gegevensdragers te voorschijn heeft gebracht.
Daarnaast is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat ook bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten een administratie te voeren. Verdachte heeft geen begin van bewijs van het bestaan van enige financiële administratie vanaf 2008 geleverd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na 2008 geen jaarrekeningen meer bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd en heeft – naar eigen zeggen – geen enkele back up gemaakt van zijn elektronische administratie. Verdachte heeft daarvoor geen enkele verklaring gegeven. Op grond van die omstandigheden houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte opzettelijk geen deugdelijke administratie heeft gevoerd en acht zij deze bestanddelen van de tenlastelegging eveneens bewezen.
De rechtbank verwerpt in dit kader het betoog van de raadsman dat transacties met andere partijen kunnen worden geverifieerd aan de hand van de boekhouding van deze andere partijen. Uit artikel 10 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vloeit immers voort dat het bestuur van een rechtspersoon zelf een administratie dient bij te houden.
De volgende vraag die in het kader van het ten laste gelegde moet worden beantwoord, is of verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon. De raadsman heeft aangevoerd dat hiertoe geen oogmerk bestond bij verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het volgende is hiervoor redengevend.
De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende, aan artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht ontleende bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ brengen tot uitdrukking dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.
Niet alleen heeft verdachte niet aannemelijk gemaakt dat er sedert 2008 enige financiële administratie bestaat, uit de door de curator bij de bank opgevraagde bankafschriften blijkt dat verdachte in de jaren voor het faillissement grote bedragen heeft overgemaakt naar zijn privérekening, naar rekeningen van andere vennootschappen waarvan hij bestuurder was en naar rekeningen van derden, maar kennelijk ten behoeve van verdachte als privépersoon (o.a. voor huur van een woning en garages). Verdachte heeft hierover geen verifieerbare of aannemelijke verklaring kunnen geven en bij gebreke van enige administratie heeft de curator op geen enkele wijze vast kunnen stellen of er enige rechtsgrond is geweest voor deze betalingen en of verdachte wellicht nog financiële verplichtingen had ten opzichte van de vennootschap. Immers ook de verklaring van verdachte dat bepaalde uitgaven in rekening courant ten laste van hem geboekt zouden zijn, kan bij gebrek aan administratie niet worden geverifieerd. Ook het verweer dat het mede gaat om terugbetalingen van leningen die verdachte aan de vennootschap had
verstrekt, is geheel oncontroleerbaar.
Nu wel vast staat dat er betalingen zijn gedaan die direct of indirect aan verdachte ten goede zijn gekomen, maar een zakelijke rechtvaardiging daarvoor niet is gebleken moet het er voor worden gehouden dat die zakelijke rechtvaardiging heeft ontbroken en moet er van uit worden gegaan dat verdachte gelden die door drie kredietverstrekkers voor de vennootschap ter beschikking zijn gesteld, te weten de
abn amro-bank, [kredietverstrekker 1] . en [kredietverstrekker 2] , deels voor zichzelf en privé-uitgaven heeft aangewend en daarmee dus schuldeisers heeft benadeeld. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bedrag van € 1.467.000,- dat van de
abn amro-bankrekening van de vennootschap naar verdachte in privé is uitgekeerd maar ook voor vele andere privé-opnames en overboekingen.
Daarmee is de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk bewezen.