R&S heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd, dat ING haar mededelingsplicht heeft geschonden door R&S voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet te informeren over de wezenlijke kenmerken van de CHF-rekening, en niet te waarschuwen voor de risico’s, die aan een CHF-rekening zijn verbonden. ING heeft volgens R&S nagelaten haar erop te wijzen dat:
i) indien de koers van de CHF zou appreciëren ten opzichte van de euro dit tot gevolg zou hebben dat de kosten voor het aflossen van de CHF-rekening zouden kunnen oplopen;
ii) dit risico een ‘open einde-risico’ is, in die zin dat de verhouding EUR/CHF nog verder scheef had kunnen gaan en de restschuld nog verder had kunnen toenemen;
iii) ING bij een oplopende schuld door de appreciatie van de CHF ten opzichte van de euro kon eisen dat de debetstand terstond werd aangezuiverd dan wel additionele zekerheden werden gesteld;
iv) R&S de koers van de CHF constant zou moeten volgen om op het voor haar meest gunstige moment de debetstand op de CHF-rekening weer in te lossen.
Door deze schendingen van de mededelingsplicht had R&S bij het afsluiten van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken. R&S was met deze risico’s niet bekend. Bij een juiste voorstelling van zaken zou R&S de overeenkomst niet hebben gesloten. Dit betekent dat R&S de overeenkomst onder invloed van dwaling heeft gesloten, waardoor de overeenkomst vernietigbaar is. Aan haar subsidiaire vordering heeft R&S ten grondslag gelegd dat ING in strijd met artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden heeft gehandeld door aan R&S een niet passend product te adviseren zonder daarbij onderzoek te doen naar de noodzaak van dit product voor R&S. Daarnaast heeft ING in strijd met de op haar rustende zorgplicht gehandeld door R&S niet te informeren over en evenmin in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor bovengenoemde risico’s. ING heeft ook wanprestatie tijdens de looptijd van de overeenkomst gepleegd door in die periode (eveneens) na te laten om R&S te wijzen op de risico’s verbonden aan een debetstand op de CHF-rekening en haar, naar de rechtbank begrijpt, niet actief tot aanzuivering daarvan heeft aangespoord.
Aan het meer subsidiair gevorderde ligt ten grondslag dat ING haar bijzondere zorgplicht die bestaat uit een onderzoeks-, informatie- en waarschuwingsverplichting, jegens R&S heeft geschonden. Deze bijzondere zorgplicht heeft ING op grond van de artikelen 4:20 en 4:23 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), dan wel uit hoofde van haar maatschappelijke functie als bank. De bijzondere zorgplicht uit hoofde van de Wft geldt omdat de CHF-rekening kwalificeert als een financieel contract ter verrekening van verschillen in de zin van artikel 1:1 sub i Wft, of subsidiair, als een ander derivatencontract dat betrekking heeft op valuta in de zin van artikel 1:1 sub d Wft, waardoor sprake is van een financieel instrument in de zin van artikel 1:1 Wft en dus van beleggingsdienstverlening. ING heeft zich jegens R&S, die als een niet-professionele belegger dient te worden gekwalificeerd, niet aan haar informatieverplichting ex artikel 4:20 lid 1 Wft en haar onderzoeksverplichting ex artikel 4:23 lid 1 sub a Wft gehouden.
Indien ING in de precontractuele fase en gedurende de looptijd van de CHF-rekening in overeenstemming met artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden had gehandeld en aan de hiervoor weergegeven verplichtingen had voldaan, dan zou R&S nooit de CHF-rekening hebben geopend, althans de debetstand daarop eerder hebben aangezuiverd. De schade bedraagt € 284.241,05 en is gelijk aan de financieringskosten die R&S heeft moeten maken om de debetstand op de CHF-rekening in te lossen, te weten het bedrag van € 1.599.105,77 (tegen een EUR/CHF wisselkoers van 0, 9867) dat nodig was om de debetstand op 23 januari 2015 in te lossen minus het bedrag van € 1.314.864,72 dat daarvoor nodig zou zijn geweest tegen de voorheen gemaximeerde EUR/CHF wisselkoers van 1,20, aldus steeds R&S.