In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [naam B.V.], die veroordeeld is tot betaling van een ontnemingsbedrag van € 1.206.972,-. De zaak betreft de benadeling van het milieu door [naam B.V.] die gevaarlijke afvalstoffen heeft ingenomen zonder erkende verwerker te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam B.V.] zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet milieubeheer, waarbij het bedrijf opzettelijk voorschriften heeft overtreden. De officier van justitie had een vordering ingediend tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was geschat op € 1.988.824,-, maar na verschillende conclusies en aanpassingen door de officier van justitie, is het bedrag uiteindelijk vastgesteld op € 1.206.972,-. De rechtbank heeft de argumenten van [naam B.V.] over de redelijke termijn en de kosten die in mindering zouden moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel verworpen. De rechtbank concludeert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op het vastgestelde bedrag, en legt de verplichting tot betaling aan de Staat op. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de complexiteit van de zaak en de tijdsduur van de procedure in overweging heeft genomen.