Op 2 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking ingediend door een verzoeker, die eerder in een zaak door dezelfde rechter, mr. B. de Vos, in het ongelijk was gesteld. Het verzoeker betreft een beroepschrift tegen een beslissing van de Dienst Belastingen van de Gemeente Amsterdam, waarbij de rechter eerder op vier punten tegen verzoeker had geoordeeld. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam verzoeker in het gelijk gesteld, wat leidde tot de vrees dat de rechter in een nieuwe, vergelijkbare zaak partijdig zou zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking behandeld op 16 maart 2016, waarbij de rechter en de gemachtigde van verzoeker zijn gehoord. De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft benadrukt dat de nieuwe procedure betrekking heeft op een ander belastingjaar, hoewel er mogelijk overlappingen zijn met de eerdere zaak. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking is afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de vrees voor partijdigheid zouden rechtvaardigen. De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 30 maart 2016, waarbij de rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot wraking niet kan worden toegewezen.