In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, ingediend op 1 april 2016. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. L. Baggerman, die als rechter en kinderrechter optrad in een aanhangige zaak. De wraking was gebaseerd op feiten en omstandigheden die verzoekster tijdens de zitting op 10 maart 2016 had ervaren. De rechtbank oordeelde dat er bijna drie weken waren verstreken tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek, wat te lang werd geacht zonder bijzondere rechtvaardigende omstandigheden. Verzoekster had aangevoerd dat zij tijd nodig had om na te denken over het indienen van het verzoek, maar de rechtbank vond deze omstandigheden niet voldoende om het tijdsverloop te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en dat de onderliggende procedure moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing werd genomen door een enkelvoudige kamer en is definitief, aangezien er geen voorziening openstaat tegen deze beslissing.