ECLI:NL:RBAMS:2016:3077
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens verplichte procesvertegenwoordiging en gebrek aan concrete feiten
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 maart 2016 een wrakingsverzoek ontvangen van een verzoeker die verblijft in het buitenland. Het verzoek was gericht tegen de rolrechter en de leden van de meervoudige civiele kamer. De verzoeker had eerder de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, maar na de conclusie van antwoord werd de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Tijdens de rolzitting op 16 maart 2016 heeft de advocaat van de verzoeker zich onttrokken, wat leidde tot de noodzaak voor de verzoeker om een wrakingsverzoek in te dienen.
De wrakingskamer heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat in deze zaak slechts bij advocaat kan worden geprocedeerd. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet voldeed aan de inhoudelijke eisen, omdat het geen concrete feiten en omstandigheden bevatte die zouden kunnen wijzen op vooringenomenheid van de rechters. De verzoeker had enkel algemene 'wantoestanden' aangedragen zonder specifieke onderbouwing.
De rechtbank benadrukte dat een verzoek om wraking niet kan dienen als alternatief voor een verzoek om uitstel van de procedure. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker het wrakingsmiddel lichtvaardig had ingezet, wat leidde tot de conclusie van misbruik van recht. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd uitgesproken op 25 maart 2016, waarbij tegen deze beslissing geen voorziening openstaat.