ECLI:NL:RBAMS:2016:3071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
CV EXPL 16-7307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in internationale consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de besloten vennootschap International Card Services B.V. (hierna: ICS) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die voorheen in Nederland woonde, maar inmiddels in het buitenland verblijft. ICS heeft gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.891,94, vermeerderd met rente. De gedaagde is niet verschenen en heeft geen conclusie van antwoord ingediend. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening (nr. 1215/2012). De kantonrechter overweegt dat, hoewel de hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, er uitzonderingen zijn. ICS heeft betoogd dat de plaats van uitvoering van de verbintenis in Nederland ligt, omdat de betalingen aan de vestigingsplaats van ICS moeten plaatsvinden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de plaats van uitvoering niet gebonden is aan een specifieke locatie, aangezien betalingen tegenwoordig vaak via bankoverschrijving plaatsvinden. Hierdoor is de gedaagde niet verplicht om in Nederland te verschijnen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het belang van de gedaagde, als consument, bij behandeling van de zaak in zijn woonplaats zwaarder weegt dan de belangen van ICS. Daarom heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4865975 CV EXPL 16-7307
vonnis van: 25 april 2016
fno.: 609

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap International Card Services B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: ICS
gemachtigde: mr. R.A. van Weelderen
t e g e n

[gedaagde]

voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] ( [land] )
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
niet verschenen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij exploot van dagvaarding van 6 januari 2016 heeft ICS gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 10.891,94, vermeerderd met rente, één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
ICS heeft een certificaat van betekening als bedoeld in artikel 10 van de Verordening (EG)nr. 1393/2007 (Betekeningsverordening) overgelegd waarin staat dat het exploot op 1 februari 2016 is betekend door achterlating van het stuk in de brievenbus van de woning van gedaagde.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. [gedaagde] woont in [land] . Mitsdien is de EEX-Verordening (EEX-Vo 2012, nr. 1215/2012, ook wel genoemd: herschikte EEX-Verordening) van toepassing.
Artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening bepaalt dat onverminderd deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
Vervolgens in is artikel 5 lid 1 van de EEX-Verordening bepaald dat degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, slechts voor het gerecht van een andere lidstaat kunnen worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.
2. ICS beroept zich overigens niet op de EEX-Verordening maar op de Verordening (EG) nr. 44/2001. In artikel 80 van de EEX-Verordening is echter bepaald dat Verordening (EG) nr. 44/2001 wordt ingetrokken bij deze verordening, dat verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III. Geoordeeld wordt dat thans (alleen) de EEX-Verordening en niet (ook) de Verordening (EG) nr. 44/2001 geldt. De hier aan de orde zijnde artikelen komen in hoge mate overeen. Daar waar ICS verwijst naar een artikel in de Verordening (EG) nr. 44/2001 zal hierna het in essentie gelijke artikel in de EEX-Verordening worden genoemd.
3. Op basis van de hoofdregel wordt geconcludeerd dat in beginsel in de onderhavige zaak niet de Nederlandse rechter maar de Franse rechter bevoegd is.
3. ICS stelt evenwel het volgende.
3.1.
Artikel 7 lid 1 van de EEX-Verordening bepaalt dat alternatief bevoegd is de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ten aanzien van de plaats van uitvoering heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap ((HvJ EG 6/10/1976, NJ 1977,16 en HvJ EG 28/9/1999, NJ 2001,595) bepaald dat de aangezochte rechter aan de hand van het toepasselijke recht moet vaststellen wat de plaats van de uitvoering van de verbintenis is. Dit betekent dat eerst aan de hand van het Nederlandse conflictenrecht moet worden vastgesteld welk recht op de overeenkomst van toepassing is, daarna waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd en op grond daarvan welke rechter bevoegd is.
3.2.
De overeenkomst dateert van 20 september 2001. Op grond van artikel 28 Rome I, Verordening 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, waarin is bepaald dat deze verordening van toepassing is op overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten, moet in deze zaak het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, 19 juni 1980, Trb1980/156(EVO) worden toegepast. Op grond van artikel 4 lid 1 EVO wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ingevolge artikel 4 lid 2 EVO wordt de overeenkomst vermoed het nauwst verbonden te zijn met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft. Eiseres heeft aan haar vordering een overeenkomst van geldlening ten grondslag gelegd. De kenmerkende prestatie bij geldlening komt neer op het uitlenen van geld. Op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst had eiseres haar woonplaats in Nederland. De overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht.
3.3.
ICS stelt verder dat de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd, moet worden vastgesteld. Dit dient te geschieden aan de hand van het Nederlandse recht dat de overeenkomst beheerst. In gevolge artikel 6:115 BW in verbinding met artikel 6:116 BW moet betaling van een geldsom geschieden aan de woonplaats van de schuldeiser, in casu Diemen, de vestigingsplaats van eiseres. ICS stelt tot slot dat nu de plaats van uitvoering is gelegen in Nederland, de Nederlandse rechter bevoegd is.
4. De kantonrechter overweegt als volgt. Zoals reeds is overwogen is ingevolge artikel 4 lid 1 van de EEX-Verordening bevoegd de rechter van de lidstaat alwaar de gedaagde partij woonplaats heeft. Hierop zijn limitatief omschreven uitzonderingen mogelijk.
5. [gedaagde] heeft destijds met ICS een zogenoemde creditcardovereenkomst gesloten. [gedaagde] woonde toen nog in Nederland. ICS heeft destijds aan [gedaagde] een creditcard verstrekt en [gedaagde] kon met deze kaart - naar de kantonrechter aanneemt waar dan ook - betalingen doen. [gedaagde] diende op een later tijdstip het met de betaling corresponderende bedrag, al dan niet verhoogd met rente, aan ICS te betalen. Thans wordt geen gebruik meer gemaakt van de creditcard en is niet meer relevant waar (destijds) de verbintenis - de betaling per credit card - werd uitgevoerd. Thans resteert enkel de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] van het van ICS geleende bedrag.
6. ICS kan worden toegegeven dat, gelet op de omstandigheid dat de betaling dient te geschieden aan de vestigingsplaats van ICS, sprake is van een brengschuld. Deze - enkele - omstandigheid kan er naar het oordeel van de kantonrechter niet toe leiden dat het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, bevoegd is. Hiertoe wordt overwogen dat de betalingen die de kredietnemer aan de kredietgever dient te verrichten, in het huidige tijdsbestek niet meer (contant) op het kantoor van de kredietgever wordt gedaan, maar plaats vindt door overmaking van het bedrag per bank. Dit brengt met zich dat de opdracht tot betaling door de kredietnemer en de ontvangst van het bedrag door de kredietgever niet gebonden is aan een specifieke woon- of vestigingsplaats, maar in beginsel overal kan plaats hebben. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat het belang van de kredietnemer, in casu een consument, bij een behandeling van zijn zaak voor een rechter in zijn woonplaats, zwaarder weegt dan de behandeling van de zaak voor het gerecht in wiens gebied de woonplaats van de kredietgever is gelegen, omdat aldaar in theorie de betalingen van de kredietnemer worden ontvangen.
Gelet op al het vorenstaande slaagt het beroep van ICS op artikel 7 lid 1 van de EEX-Verordening niet.
7. Derhalve zal de kantonrechter zich onbevoegd verklaren.

BESLISSING

De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.