ECLI:NL:RBAMS:2016:3067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6582
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan bewijs van opzettelijk geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser, die stelt slachtoffer te zijn van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, heeft zijn aanvraag ingediend op 2 september 2014, na een schietincident op [datum] waarbij hij door drie kogels in zijn buik is geraakt. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen bij een besluit van 18 mei 2015, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een besluit van 7 september 2015. Na het instellen van beroep heeft verweerder het eerdere besluit ingetrokken en een nieuw besluit genomen op 4 november 2015, waarin opnieuw werd geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking kwam voor een uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser bij de politie tegenstrijdig zijn en dat er geen onafhankelijke getuigen zijn die zijn verhaal ondersteunen. Bovendien heeft het strafrechtelijk onderzoek geleid tot vrijspraak van de verdachte, wat de claims van eiser verder ondermijnt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. H.K.M. Timmermans).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 november 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit wederom ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. I. Epe , kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is op [datum] in de woning op het adres [adres] te [woonplaats] door drie kogels in zijn buik geschoten waardoor hij letsels heeft opgelopen.
1.2
Op 2 september 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
1.3
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit I, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder acht het onvoldoende aannemelijk dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf zoals eiser dat heeft verklaard. De verklaringen die eiser bij de politie heeft afgelegd verschillen volgens verweerder inhoudelijk van elkaar en zijn op bepaalde punten tegenstrijdig. In het strafdossier bevinden zich geen onafhankelijke getuigenverklaringen die eisers verklaringen bevestigen en die meer duidelijkheid scheppen over de aanleiding, de toedracht en de omstandigheden van het voorval. Ook het strafrechtelijk onderzoek heeft volgens verweerder geen gegevens opgeleverd die eisers verklaringen ondersteunen, want bij onherroepelijk vonnis van 30 januari 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam verdachte vrijgesproken. Tegen het bestreden besluit I heeft eiser beroep ingesteld.
1.4
Hangende het beroep heeft verweerder het bestreden besluit II genomen, waarmee het bestreden besluit I is vervangen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat uit het vonnis van 30 januari 2015 voldoende blijkt wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het voorval waren, maar dat niet is gebleken dat eiser slachtsoffer is geworden van een opzettelijk jegens hem gepleegd geweldsmisdrijf zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Het strafdossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte een eigen vuurwapen had meegebracht. De rechtbank heeft het mogelijk geacht dat het vuurwapen tijdens de worsteling tussen verdachte en eiser onbedoeld is afgegaan en dat eiser toen is geraakt. Volgens verweerder zijn er geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk op eiser heeft geschoten. Ten overvloede heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een eigen aandeel zoals bedoeld in artikel 5 van de Wsg.
2.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en tevens dat dit besluit niet tegemoet komt aan het bezwaar van eiser. Het beroep van eiser wordt dan ook geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
2.2
Gesteld noch gebleken is dat eiser enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep van eiser daartegen niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
2.3
De rechtbank ziet in het gegeven dat verweerder na het instellen van het beroep het bestreden besluit I heeft ingetrokken aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser ten aanzien van het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit I heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op een bedrag van € 496,-- (één punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser is meerdere malen in zijn buik geschoten, waardoor niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verdachte opzettelijk op eiser heeft geschoten.
4.1
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
4.3
Verweerder voert beleid dat is neergelegd in de beleidsbundel (gepubliceerd op www.schadefonds.nl). Volgens paragraaf 1.1.2. moet het geweldsmisdrijf met opzet zijn gepleegd. ‘Opzet’ is een juridisch begrip uit het strafrecht en komt er kort gezegd op neer dat de dader willens en wetens handelde. Bij een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet de dader het slachtoffer dus willens en wetens letsel hebben toegebracht. Ook als sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’ kan een aanvraag worden ingediend. Met voorwaardelijk opzet wordt bedoeld dat de dader bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat het slachtoffer daarbij letsel zou oplopen.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg terughoudend moet worden getoetst, omdat de beslissing over een uitkering uit het fonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. In geschil is derhalve of verweerder in redelijkheid het verzoek om uitkering uit het fonds kon afwijzen omdat geen sprake is van een jegens eiser opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
5.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het onherroepelijk vonnis van 30 januari 2015 niet blijkt dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk jegens hem gepleegd geweldsmisrijf. Het strafdossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte een eigen vuurwapen had. Blijkens het vonnis acht de rechtbank het mogelijk dat het vuurwapen tijdens de worsteling tussen verdachte en eiser onbedoeld is afgegaan en dat eiser toen is geraakt. Er zijn geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk op eiser heeft geschoten. Dat eiser in zijn buik is geraakt maakt dit niet anders, nu niet is gebleken dat verdachte opzet had om op eiser te schieten. Ook anderszins zijn er geen objectieve aanwijzingen die de stelling van eiser ondersteunen dat sprake was van opzet. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
Gezien het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg. Gelet hierop behoeft de subsidiaire afwijzingsgrond dat sprake zou zijn van een eigen aandeel, als bedoeld in artikel 5 van de Wsg, geen nadere bespreking.
6. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in verband met het beroep tegen het bestreden besluit II ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.