ECLI:NL:RBAMS:2016:3042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
AWB 16/69
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en opleidingsniveau

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Eiseres, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering per 18 augustus 2015, na een periode van ziekte. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in zijn besluit van 8 juli 2015 de aanvraag afgewezen, onderbouwd met rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 december 2015.

Tijdens de zitting op 31 maart 2016 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten haar belemmeren in het uitvoeren van de door de arbeidsdeskundige geduide functies. De rechtbank heeft de medische onderzoeken en de onderbouwing van de besluiten beoordeeld. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben de FML (functionele mogelijkhedenlijst) opgesteld, waarin beperkingen zijn vastgesteld. Eiseres betwistte de juistheid van het vastgestelde opleidingsniveau, maar de rechtbank oordeelde dat dit terecht op niveau 2 was vastgesteld, gezien haar eerdere onderwijs en werkervaring.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor het inwinnen van nieuwe medische informatie. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/69

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.T.W. Schilder).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen per 18 augustus 2015.
Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 14 uur per week. Na einde dienstverband ontving zij per 8 juli 2013 een werkloosheidsuitkering. Per 20 augustus 2013 heeft zij zich ziekgemeld met gewrichtsklachten en vermoeidheidsklachten als gevolg van SLE en hepatitis. Op 24 mei 2015 heeft zij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend per einde wachttijd, 18 augustus 2015.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 18 augustus 2015, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts van 18 juni 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 juli 2015 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft op 18 juni 2015 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin beperkingen zijn opgenomen op persoonlijk functioneren, frequent reiken tijdens het werk, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren en lopen tijdens het werk.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 december 2015 ten grondslag gelegd aan dit besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en extra beperkingen aangenomen op de items werken boven schouderhoogte, schroefbeweging en duwen/trekken. De beperkingen op frequent reiken en lopen tijdens het werk zijn vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wegens het wijzigen van de FML één andere functie aan de schatting ten grondslag gelegd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijven voldoende passende functies over en blijft de mate van arbeidsongeschiktheid hiermee minder dan 35%.
4. Eiseres voert aan dat zij vanwege haar klachten zoals epilepsie, SLE, hartproblemen, oog- en hoofdklachten, vermoeidheid, slecht zien, duizeligheid, slaapstoornissen, gewrichtspijn en hoge bloeddruk niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. Daarnaast heeft zij door de epilepsieklachten angsten ontwikkeld om alleen thuis te zijn of om alleen naar buiten te gaan. Verder is eiseres van mening dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte functies heeft geduid met inachtneming van opleidingsniveau 2 in plaats van opleidingsniveau 1, aangezien zij geen afgeronde opleiding heeft genoten op het niveau van de lagere school. Eiseres voert verder nog aan dat de verzekeringsarts ten onrechte geen recente medische informatie heeft ingewonnen. Bij brieven van 23 februari en 21 maart 2016 heeft eiseres ter onderbouwing van haar beroep (recente) medische informatie overgelegd van haar neuroloog, huisarts, radioloog, internist-nefroloog en behandelend psycholoog en psychiater.
5. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
6. De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur van 10 juni 2015. Op basis van de dossiergegevens, de onderzoeksbevindingen tijdens het spreekuur en de door eiseres ingevulde vragenlijst concludeert de verzekeringsarts dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, waardoor eiseres is aangewezen op werkzaamheden overeenkomstig de opgestelde FML. De verzekeringsarts heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelende sector omdat er voldoende informatie aanwezig is (van de cardioloog, internist-vasculair geneeskundige en neuroloog) om tot een zorgvuldig oordeel te komen.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres onderzocht op het spreekuur van 28 oktober 2015. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd, waaronder medische informatie van de internist, huisarts, cardioloog, internist-vasculair geneeskundige en neuroloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij het primaire oordeel dat sprake is van SLE in remissie, epilepsie, spanningshoofdpijn, mitralisinsufficiëntie en aanpassingsstoornis. De FML wordt op onderdelen aangepast. In zijn aanvullende rapportage van 14 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in beroep overgelegde medische informatie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in deze medische stukken geen melding gemaakt van nieuwe medische feiten die tot extra beperkingen leiden. Met de overige klachten en aandoeningen is al rekening gehouden in de FML. Voor het inwinnen van actuele medische informatie bestond volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding, aangezien uit de reeds aanwezige medische informatie volgt dat bij eiseres sprake is van chronische aandoeningen die stabiel zijn. Ten aanzien van de brief van de psycholoog en psychiater van 4 maart 2016, die eiseres op 21 maart 2016 heeft overgelegd, heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de tekst vrijwel woordelijk overeenkomt met de eerder overgelegde informatie van 18 maart 2015, hetgeen door eiseres ter zitting is bevestigd. Om die reden heeft verweerder de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nogmaals om een reactie gevraagd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. Eiseres heeft niet weersproken dat sprake is van een stabiele medische situatie. De rechtbank kan zich daarom vinden in de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat om die reden geen actuele medische informatie is ingewonnen door de verzekeringsartsen. Afgezien daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapportage van 14 maart 2016 alsnog de door eiseres overgelegde recente medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom deze informatie niet heeft geleid tot het aannemen van extra beperkingen.
9. Aan de hand van de FML van 28 oktober 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de volgende functies aan de schatting ten grondslag gelegd: productiemedewerker industrie (samensteller), inpakker (handmatig) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten). Daar waar sprake is van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 1 december 2015 voldoende gemotiveerd dat eiseres in staat is met haar beperkingen de geduide functies uit te voeren.
10. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat haar opleidingsniveau ten onrechte is bepaald op 2 in plaats van 1, stelt de rechtbank voorop dat uit de Samenvatting Arbeidsmogelijkhedenlijst volgt dat alleen voor de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) opleidingsniveau 2 geldt. Bij de overige twee aan de schatting ten grondslag gelegde functies geldt opleidingsniveau 1. De rechtbank verwijst verder naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van 21 februari 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:630) waaruit volgt dat bij opleidingsniveau 2 wordt verondersteld dat eiseres basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in de aanvullende rapportage van 18 maart 2016 ingegaan op de beroepsgrond van eiseres dat haar opleidingsniveau onjuist is vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst naar het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 3 juli 2015. Daarin staat dat uit eerdere verslaglegging volgt dat eiseres, naast enkele jaren basisonderwijs in Turkije, ook nog LBO heeft gevolgd, maar niet heeft afgerond. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voegt daar aan toe dat uit het formulier opleiding en werk volgt dat eiseres in 1999 na 2 jaar/klassen is gestopt met de opleiding praktische vorming. De rechtbank stelt daarnaast vast dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 juli 2015 volgt dat eiseres vanaf 2003 bij diverse werkgevers [functie] heeft verricht. Gelet op het vervolgonderwijs en de werkervaring van eiseres is de rechtbank van oordeel dat het opleidingsniveau van eiseres terecht op 2 is gesteld en dat zij in staat moet worden geacht de betrekkelijk eenvoudige functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) te vervullen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.