ECLI:NL:RBAMS:2016:2854

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
13/669163-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van oudere slachtoffers door middel van babbeltruc met valse hoedanigheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting en diefstal. De verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 augustus 2014 schuldig gemaakt aan het oplichten van oudere mensen door zich voor te doen als medewerker van een energiebedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal elf oplichtingszaken heeft gepleegd, waarbij hij gebruik maakte van een babbeltruc om slachtoffers te overtuigen hun bankpas en pincode af te geven. De rechtbank achtte de oplichting van een 92-jarige vrouw, mevrouw [persoon 4], en de poging tot oplichting van een andere 92-jarige vrouw, mevrouw [persoon 1], bewezen. De verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [persoon 4] heeft opgelicht en met haar pinpas € 1.000,- heeft gepind. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de overige oplichtingszaken, waardoor hij in die gevallen werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte voor de overige feiten niet was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669163-14 (Promis)
Datum uitspraak: 20 april 2016
Op tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvende op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Diependaal en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat hij,
ten aanzien van feit 1:
in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 1 augustus 2014 op verschillende plaatsen in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verschillende personen heeft bewogen tot de afgifte van hun bankpas en/of hun pincode en/of in genoemde periode pinpassen van deze personen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de passen door oplichting, althans door misdrijf verkregen waren;
ten aanzien van feit 2:
in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 1 augustus 2014 op verschillende plaatsen in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geldbedragen toebehorende aan verschillende personen heeft weggenomen met behulp van hun pinpasjes en pincodes;
ten aanzien van feit 3:
in de periode vanaf 30 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te [plaats] met het oogmerk om zich te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 1] heeft bewogen tot de afgifte van haar bankpas en/of haar pincode.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs oplichting, heling en diefstal (feiten 1 en 2)

4.1.
Inleiding
Naar aanleiding van de aangifte ter zake van oplichting d.d. 4 juli 2014 van de destijds 92-jarige [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) is door de politie een opsporingsonderzoek ( [onderzoek A] ) gestart. [persoon 2] werd op 4 juli 2014 gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van een energiebedrijf; deze vertelde [persoon 2] dat hij de afgelopen tijd teveel had betaald en geld terug kreeg. Nog diezelfde dag kwam de vermeende medewerker van het energiebedrijf bij [persoon 2] thuis en vertelde dat hij de meterstanden kwam opnemen. Na een korte inspectie van de meter, werd [persoon 2] voorgespiegeld dat hij geld terug kreeg waartoe [persoon 2] zijn pinpas moest afgeven die de medewerker van het energiebedrijf in een apparaat deed; vervolgens liet hij [persoon 2] zijn pincode intoetsen. Na het vertrek van de medewerker bemerkte [persoon 2] dat hij niet zijn eigen pinpas had terug gekregen, maar een pinpas op naam van [persoon 3] . [persoon 2] heeft direct zijn bank gebeld en er bleek al geld van zijn rekening te zijn opgenomen.
Het onderzoeksteam van de politie heeft weten te achterhalen dat de man die zich had voorgedaan als medewerker van een energiemaatschappij had gebeld met een mobiele telefoon met IMEI eindigend op * [nummer] . Op dit nummer is er een technische actie gestart en vervolgens zijn er observaties verricht.
Op 31 juli 2014 werd de 81-jarige mevrouw [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) met genoemd nummer gebeld door [naam] van de NUON. [persoon 4] was ernstig ziek en net thuisgekomen na een verblijf in het ziekenhuis. [naam] zei tegen [persoon 4] dat zij, in verband met de eindafrekening, de meterstanden nog niet had doorgegeven. Ook informeerde hij of [persoon 4] nog steeds een girorekening had. Het onderzoeksteam wist, naar aanleiding van de observaties (zie hierna rubriek 5.1), op dat moment al dat de beller verdachte was. Tijdens de observatie van 1 augustus 2014 werd gezien dat verdachte de woning van [persoon 4] op het adres [adres 2] te [plaats] binnen was gegaan. Verdachte keek in de woning in de meterkast en zei tegen [persoon 4] dat zij geld terug kreeg. Verdachte vroeg aan [persoon 4] haar pinpas die hij vervolgens in een apparaat dat hij bij zich had, deed en liet [persoon 4] haar pincode intoetsen. Verdachte verliet de woning en kort daarna bleek dat verdachte aan [persoon 4] niet haar eigen bankpas maar een pinpas op naam van [persoon 6] had teruggegeven. Nog geen uur later werd verdachte door het observatieteam gezien bij een pinautomaat op de Pieter Calandlaan in Amsterdam. Verdachte had daar met de bankpas van [persoon 4] € 1.000,- gepind. Hierop is verdachte aangehouden met in zijn bezit de bankpas van [persoon 4] en een geldbedrag van € 1.000,-. De auto van verdachte is doorzocht en in het middenconsole onder de beschermhoes van de handrem werd onder meer een
identifieren een pinpas op naam van [persoon 7] aangetroffen. [persoon 7] is medio mei 2014 opgelicht waarbij de oplichter eenzelfde oplichtingstactiek hanteerde als bij de oplichting van [persoon 4] .
Het onderzoeksteam is verder gaan rechercheren en is gestuit op meer oplichtingszaken waarbij de modus operandi overeenkomsten vertoonde met die waarbij verdachte op heterdaad is aangehouden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de elf oplichtingszaken die volgens het Openbaar Ministerie aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Verdachte heeft bekend dat hij mevrouw [persoon 4] heeft opgelicht en met de bij haar ontvreemde pinpas € 1.000,- van haar bankrekening heeft gepind. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de andere tien ten laste gelegde oplichtingszaken (en daarmee samenhangend: de ten laste gelegde diefstallen) ontkend.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. De ten laste gelegde oplichtingszaken vertonen dusdanig veel overeenkomsten dat er sprake moet zijn geweest van één en dezelfde dader. Uit het onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat:
- de slachtoffers in hun woning zijn opgelicht;
- slachtoffers mensen zijn van hoogbejaarde leeftijd;
- de dader de slachtoffers van tevoren opbelt en zegt dat hij een medewerker van een energiebedrijf is en de meterstanden wil opmeten;
- de dader tijdens het telefoongesprek probeert te achterhalen bij welke bank het potentiële slachtoffer bankiert en of er bezoek is;
- de dader vraagt wanneer hij langs kan komen, maar op een ander moment onaangekondigd langskomt;
- de dader toegang verkrijgt tot de woning door middel van een babbeltruc en in de meterkast kijkt;
- de dader het potentiële slachtoffer vertelt dat hij/zij geld van de energiemaatschappij terug krijgt en het slachtoffer zijn/haar bankpas in een apparaatje laat stoppen en de pincode laat intoetsen, zodat het teveel betaalde bedrag kan worden teruggestort op de rekening van het slachtoffer;
- de dader het slachtoffer een bankpas van iemand anders – die ook is opgelicht – terug geeft;
- de dader met de weggenomen bankpas bij pinautomaten in Amsterdam geld opneemt.
Dat de dader verdachte is, blijkt uit het volgende. In de oplichtingszaken 1, 2, 3, 4, 5 en 6 werd steeds gebruik gemaakt van dezelfde telefoon, die in de auto van verdachte is aangetroffen en waarmee verdachte [persoon 4] , die door middel van dezelfde werkwijze is opgelicht en bestolen, heeft opgebeld. De dader belde met deze telefoon vanuit een locatie in de omgeving van de ouderlijke woning van verdachte. In de zaken 7, 9 en 10 werd ook telkens vanuit deze locatie naar de slachtoffers gebeld. Verder is bij verdachte de bankpas van de [persoon 7] aangetroffen die door middel van eenzelfde werkwijze is opgelicht. Tevens past het door de slachtoffers opgegeven signalement – verzorgde, netjes geklede en goed Nederlands sprekende man van rond de 25-30 jaar – goed bij verdachte. Daar komt bij dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de oplichting en diefstal van [persoon 4] , welk feit verdachte heeft bekend, bij uitstek gebruikt kunnen worden voor de andere ten laste gelegde zaken, nu er sprake is van een specifiek patroon in het gedrag van verdachte. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario is ongeloofwaardig, gelet op het feit dat het merendeel van zijn verklaringen omtrent mogelijke mededaders en zijn voormalige werkgevers verzonnen blijkt te zijn.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitaantekeningen, zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de feiten 1 en 2 voor wat betreft zaak 1 kunnen worden bewezen. Verdachte heeft op een bepaald moment in de coffeeshop [persoon 8] en [persoon 9] ontmoet en was nieuwsgierig hoe zij aan hun geld kwamen. [persoon 8] heeft verdachte uitgelegd op welke manier hij bankpassen en pincodes van mensen ontfutselde en zodoende geld van hun rekeningen opnam. Ongeveer een week voordat hij werd aangehouden, heeft verdachte van [persoon 8] een lijstje met adressen en telefoonnummers, een telefoon, twee bankpassen en een
identifiergekregen. Verdachte heeft vervolgens in opdracht van [persoon 8] mevrouw [persoon 4] opgelicht en bestolen. Verdachte zou 2/3 van het gepinde geld aan [persoon 8] afgeven en mocht 1/3 zelf houden. Met de andere ten laste gelegde zaken heeft verdachte niets te maken gehad en daarvan dient verdachte bij gebrek aan bewijs dan ook te worden vrijgesproken.
De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden is of de bewijsmiddelen in zaak 1 gebruikt kunnen worden als steunbewijs in de andere zaken. Hiervan kan geen sprake zijn, nu er tussen de zaken onvoldoende overeenkomsten zijn en voor zover die er wel zijn, zijn deze te weinig specifiek. Een alternatief scenario is niet uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Oplichting, diefstal en heling pinpas [persoon 4] (zaak 1)
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte in zaak 1 en in zoverre de feiten 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2, heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nu verdachte – kort gezegd – de oplichting en diefstal in zaak 1 heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de in bijlage II genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
4.4.2.
Opzetheling pinpassen [persoon 6] en [persoon 7]
Nu verdachte ter gelegenheid van de oplichting van [persoon 4] haar een pinpas op naam van [persoon 6] heeft gegeven - en daarmee tevens voorhanden heeft gehad -, heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan opzetheling van deze pinpas.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van de pinpas van [persoon 7] . De pinpas is in de auto van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft ter gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op 7 augustus 2014 verklaard dat hij twee bankpassen (de rechtbank begrijpt: waaronder die van [persoon 7] ) van [persoon 8] had gekregen en dacht dat die passen gestolen waren.
4.4.3.
Partiële vrijspraak oplichting en diefstal zaken 3 tot en met 10 en heling zaken 1, 3, 4 en 6 tot en met 10
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2, als de zaken 3 tot en met 10 is ten laste gelegd, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Anders dan hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd is op grond van het dossier en het verder ter terechtzitting verhandelde niet buiten gerede twijfel vast te stellen dat verdachte de dader is van de ten laste gelegde zaken. Het enkele bestaan van een gelijksoortige modus operandi zoals die in een aantal van de onderhavige zaken gebleken is, kan niet redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte de desbetreffende feiten heeft gepleegd. Voor het bewijs zal immers nodig zijn dat die modus operandi tevens met voldoende zekerheid met verdachte kan worden verbonden, hetzij rechtstreeks hetzij via deugdelijke schakels. De door de officier van justitie getrokken conclusies uit de zendmastgegevens, de pinlocaties en het met verdachte overeenkomende signalement acht de rechtbank evenwel onvoldoende om zodanig verband tot de voornoemde feiten aan te tonen. Daar komt bij dat hoewel ook de rechtbank de in onderhavige zaken gehanteerde babbeltruc niet eerder is tegengekomen en deze in zoverre ‘nieuw’ lijkt, deze niet zo uitzonderlijk is dat het niet anders kan dat verdachte ook de overige ten laste gelegde oplichtingen en diefstallen moet hebben begaan. De rechtbank heeft hierbij ook meegewogen dat de babbeltruc een zekere mate van organisatie vereist, zodat het bijna niet anders kan dan dat er sprake moet zijn geweest van meerdere daders. Dat ook anderen betrokken moeten zijn geweest bij deze vorm van oplichting vindt bovendien steun in het gegeven dat er dactyloscopische sporen van onbekende anderen zijn aangetroffen op zowel de bankpas van [persoon 7] als het briefje met handgeschreven namen en telefoonnummers van potentiële slachtoffers.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank evenmin bewezen dat het verdachte is geweest die de pinpassen van [persoon 6] , [persoon 3] , [persoon 10] , [persoon 11] , [persoon 13] , [persoon 14] , [persoon 15] en [persoon 16] heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad, zodat verdachte eveneens van de heling van deze passen wordt vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs poging tot oplichting (feit 3)

5.1.
Inleiding
Op 30 juli 2014 werd de 92-jarige mevrouw [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) gebeld door een man die zich voorstelde als [naam] van NUON. [naam] hield [persoon 1] voor dat hij de meterstanden nodig had om een eindafrekening te maken, zodat duidelijk zou worden wat [persoon 1] aan geld terug zou krijgen. Volgens hem was zij het afgelopen jaar erg zuinig geweest. Daartoe wilde [naam] de volgende dag of de dag erna bij [persoon 1] langskomen. Naar aanleiding van voornoemd telefoongesprek is door het onderzoeksteam van de politie besloten de woning van [persoon 1] op het adres [adres 3] te [plaats] in observatie te nemen. Op 31 juli 2014 omstreeks 12:58 uur werd door het observatieteam gezien dat een man bij [persoon 1] aanbelde, [persoon 1] de deur opende en er een gesprek ontstond. De man werd herkend als verdachte.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte voert aan dat hoewel hij [persoon 1] inderdaad heeft gebeld en de volgende dag bij haar langs is geweest met de intentie om haar pinpas en pincode te ontfutselen, maar hij het, toen puntje bij paaltje kwam, niet over zijn hart kon verkrijgen haar op te lichten. Dit levert, aldus de raadsvrouw, vrijwillige terugtred op, zodat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsvrouw bij de behandeling ter zitting vrijspraak heeft bepleit voor het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde, nu diens betrokkenheid daarbij niet is gebleken, wordt dit weersproken door de bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn opgenomen.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 3 komt er sprake is geweest van vrijwillige terugtred door verdachte, waardoor de poging niet strafbaar is en er ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De rechtbank bespreekt dit verweer hierna onder rubriek 7.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode vanaf 31 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014 te [plaats] en Amsterdam met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [persoon 4] (zaak 1) heeft bewogen tot de afgifte van haar pinpas en bijbehorende pincode, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk [persoon 4] telefonisch benaderd en zich daarbij voorgedaan als [naam] , zijnde een medewerker van NUON, en gezegd dat er een eindafrekening moest worden gemaakt en geïnformeerd of zij een girorekening had en bij [persoon 4] aangebeld en bij de elektriciteitsmeter gekeken en gezegd dat deze [persoon 4] geld terug zou krijgen en vervolgens een apparaat tevoorschijn gehaald waar zij haar pinpas in moest doen en haar code moest geven en vervolgens een pinpas toebehorend aan een ander, bankierend bij dezelfde bank, teruggegeven, waardoor [persoon 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en
in de periode vanaf 1 mei tot en met 1 augustus 2014 te Amsterdam een pinpas van [persoon 4] (zaak 1), [persoon 6] (zaak 3) en [persoon 7] (zaak 7) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen telkens wist dat de passen door misdrijf verkregen goederen betroffen;
ten aanzien van feit 2:
op 1 augustus 2014 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen € 1.000 (zaak 1) toebehorende aan [persoon 4] (zaak 1), waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door te pinnen met de pinpas en de bijbehorende code, waartoe hij niet gerechtigd was, van die [persoon 4] , derhalve door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van feit 3:
in de periode vanaf 30 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [persoon 1] (zaak 2) te bewegen tot de afgifte van haar pinpas en pincode met dat oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk haar telefonisch heeft benaderd en zich voorgesteld als [naam] van NUON en verteld dat de meterstanden van die [persoon 1] nodig zijn voor het maken van de eindafrekening en gezegd dat er morgen of overmorgen iemand langs gaat komen en dat zij zuinig is geweest het afgelopen jaar en dat ze geld terug gestort krijgt op haar girorekening en vervolgens bij haar woning heeft aangebeld en gezegd dat hij goedkope stroom aanbood, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

7.1.
De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.2.
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is niet strafbaar ten aanzien van de onder 1 bewezen geachte opzetheling van de bankpas van [persoon 4] . Immers, de Hoge Raad heeft meermalen bepaald dat ten aanzien van degene die van heling wordt beticht en het desbetreffende voorwerp zelf door enig misdrijf heeft verkregen, een veroordeling van heling is uitgesloten. Nu verdachte de pinpas van het slachtoffer voorhanden heeft gehad in het kader van de door hem gepleegde oplichting van dit slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet veroordeeld kan worden ter zake van de heling van deze pinpas. Verdachte zal dan ook ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Door de raadsvrouw is ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde betoogd dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred door verdachte, waardoor de poging niet strafbaar is en er vrijspraak (de rechtbank begrijpt: ontslag van alle rechtsvervolging) dient te volgen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [persoon 1] in haar eerste verklaring, afgelegd direct na het incident, heeft verklaard dat de man die bij haar aan de deur was geweest, haar goedkope stroom probeerde aan te bieden. Drie weken later verklaart zij echter dat de man bleef vragen of hij in de meterkast mocht kijken en dat zij hem daarop had weggestuurd. Het is zeer wel aannemelijk dat deze verklaring – nadat de zaak aan het licht was gekomen - door beïnvloeding van de politie of familie tot stand is gekomen.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting komt er op neer dat hij, na aanvang gemaakt te hebben met de uitvoering van het door hem opgevatte plan om [persoon 1] op te lichten, tijdens het gesprek voor de woning met [persoon 1] gewetensbezwaren kreeg en besloot om haar niet op te lichten. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De reeds door verdachte verrichte gedragingen zijn van dien aard dat zij strekten tot voltooiing van de oplichting. Verdachte had [persoon 1] een dag tevoren immers al opgebeld en gezegd dat de meterstanden nodig waren om een eindafrekening te maken en er iemand langs zou komen deze te controleren. De voorgenomen oplichting is louter niet voltooid ten gevolge van de omstandigheid dat het de verdachte niet is gelukt met een smoes, welke dan ook, de woning van [persoon 1] binnen te komen. [persoon 1] heeft in haar aangifte van 31 juli 2014 verklaard dat zij - kort gezegd - verdachte had weggestuurd omdat ze het niet vertrouwde. Niet aannemelijk is dat verdachte op enig moment is teruggekomen op zijn besluit [persoon 1] op te lichten. Verdachte heeft kort gezegd zijn poging gestaakt, omdat [persoon 1] argwaan kreeg. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Er is ten aanzien van de overige bewezen geachte feiten ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft kort na de voorlopige hechtenis opleidingen gevolgd en werk gevonden in de telecomsector. Thans is hij daar nog steeds werkzaam. Voorts is de gezondheid van verdachte nog steeds een bron van zorg.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van de hoogbejaarde en ernstig zieke mevrouw [persoon 4] en de poging tot oplichting van de hoogbejaarde mevrouw [persoon 1] . Verdachte heeft dit op doordachte en doortrapte wijze gedaan door bewust deze slachtoffers met een hoge leeftijd uit te kiezen, zonder zich te bekommeren welke uitwerking zijn handelen juist op deze slachtoffers zou hebben. Verdachte heeft zich uitgegeven als medewerker van een energiemaatschappij en misbruik gemaakt van de omstandigheid dat mensen van hoge leeftijd energieaangelegenheden dikwijls aan derden uitbesteden daar zij dit zelf niet meer kunnen. Met een listig verhaal heeft hij van mevrouw [persoon 4] haar pinpas en bijbehorende pincode afhandig gemaakt. Vervolgens heeft hij met die pas en pincode zo snel als mogelijk bij een pinautomaat een groot geldbedrag opgenomen, waardoor verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. Daarnaast heeft hij eenzelfde truc willen uitvoeren bij mevrouw [persoon 1] . Dat het bij haar niet tot een voltooide oplichting is gekomen, is echter niet aan verdachte te danken. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een tweetal pinpassen.
Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft slechts uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Verdachte heeft op lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien en hun vertrouwen geschaad. Hij heeft ook het vertrouwen in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt de rechtbank in beschouwing dat de oplichting en de poging daartoe, bij de slachtoffers thuis heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond huis ernstig heeft beschadigd.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
2 maart 2016 niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 28 oktober 2014 waarin de reclassering vermeldt dat - samengevat - verdachte oprecht wroeging lijkt te hebben en zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Het recidiverisico wordt als laag gemiddeld ingeschat en het feit dat verdachte een dagbesteding en zicht op een stabiel inkomen heeft, is een recidive verlagende factor. De reclassering adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf.
De rechtbank ziet aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van het door de officier van justitie geëiste, nu die eis mede is gebaseerd op bewezenverklaring van - kort gezegd - de zaken 3 t/m 10 zoals onder de feiten 1 cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegd. De rechtbank heeft die feiten echter niet bewezen geacht.
Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen straffen passend en geboden.

9.De benadeelde partijen

De officier van justitie heeft gevorderd dat alle vorderingen van de benadeelde partijen integraal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de door haar bepleitte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – ten aanzien van de zaken 4, 6, 8 en 10 onder de feiten 1 en 2 geen straf of maatregel is opgelegd, zijn de benadeelde partijen [naam Bank 1] , [persoon 3] (zaak 4), [persoon 10] (zaak 6), [persoon 14] (zaak 8) en [persoon 16] (zaak 10) niet ontvankelijk in de vorderingen.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen opgenomen in de als bijlage III gevoegde beslaglijst inbeslaggenomen. Hierna wordt voor de voorwerpen verwezen naar de op de beslaglijst aangeduide nummers.
Beslag nummers 13, 14 en 19: retour verdachte
De rechtbank merkt ten aanzien van het voorwerp onder nummer 13 op dat de officier van justitie ter zitting heeft gezegd dat het bedrag van € 1.000,- al aan [naam Bank 1] is geretourneerd, zodat de rechtbank slechts een beslissing over het resterend deel van € 90,- dient te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de geldbedragen onder de nummers 13 en 14 en de simkaart onder nummer 19 aan verdachte dienen te worden geretourneerd. Er bestaat geen verband tussen deze voorwerpen en de bewezen verklaarde feiten.
Beslag nummers 15, 16 en 18: retour Veiligheidszorg
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de voorwerpen onder de nummers 15, 16 en 18 te worden geretourneerd aan Veiligheidszorg.
Beslag nummer 8: retour [naam Bank 2] :
Naar het oordeel van de rechtbank dient het voorwerp onder nummer 8 te worden geretourneerd aan [naam Bank 2] .
Beslag nummers 6 en 11: retour uitgevende instanties
De voorwerpen onder de nummers 6 en 11 dienen te worden geretourneerd aan de uitgevende instanties.
Beslag nummers 1A t/m 5, 7 en 17: verbeurd verklaring
De voorwerpen onder de nummer 1 t/m 5, 7 en 17 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Beslag nummers 9 en 10: onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen onder de nummers 9 en 10 zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 311 en 326 van het Wetboek van strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
oplichting
en
opzetheling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed zonder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 3:
poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor de onder 1 bewezen verklaarde opzetheling met betrekking tot de pinpas van [persoon 4] niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor de overige bewezen verklaarde feiten strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de benadeelde partijen [naam Bank 1] , [persoon 3] (zaak 4), [persoon 10] (zaak 6), [persoon 14] (zaak 8) en [persoon 16] (zaak 10) niet ontvankelijk in de vorderingen.
Verklaart verbeurd:
- nummers 1A, 2, 3, 4, 5, 7 en 17
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- nummers 9 en 10
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- nummers 13, 14 en 19
Gelast de teruggave aan de [naam Bank 2] van:
- nummer 8
Gelast de teruggave aan Veiligheidszorg van:
- nummers 15, 16 en 18
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- nummers 6 en 11
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. F. Salomon en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Leeuwenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2016.