ECLI:NL:RBAMS:2016:279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
KG ZA 15-1524
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering in kort geding met betrekking tot bedrijfsruimten in het kader van echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres, NI & CO HOLDING B.V., ontruiming van bedrijfsruimten vorderde. De eiseres stelde dat de gedaagden zonder recht of titel in de bedrijfsruimten verbleven en dat zij als eigenaresse van deze ruimten recht had op ontruiming. De gedaagden, waaronder Rometz Holding B.V. en D&M Online, voerden verweer en stelden dat de vordering niet kon worden toegewezen omdat de bedrijfsruimten deel uitmaakten van de afwikkeling van een echtscheiding tussen eiseres en haar ex-partner, [naam]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat de eigendom van de bedrijfsruimten niet los kon worden gezien van het echtscheidingsconvenant tussen eiseres en [naam]. De rechter concludeerde dat het convenant mogelijk nog van kracht was en dat de ontruiming van de bedrijfsruimten niet redelijk was zonder rekening te houden met de afspraken in het convenant. De vordering werd afgewezen en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/599065 / KG ZA 15-1524 CB/MB
Vonnis in kort geding van 19 januari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 22 december 2015,
advocaat mr. M.W. Witte te Koog aan de Zaan,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
NI & CO HOLDING B.V.,
2.
ABC ONTWIKKELING B.V.,
3.
ABC BOUWGROEP B.V.,
4.
DGS DAK & GEVELSYSTEMEN B.V.,
5.
DGS DAKBEDEKKINGEN B.V.,
6.
DGS GEVELSYSTEMEN B.V.,
7.
DGS GROEP B.V.,
8.
HOLLAND WONEN HOLDING B.V.,
9.
HOLLAND WONEN B.V.,
10.
HOLLAND WONEN ONTWIKKELING B.V.,
11.
ROMETZ HOLDING B.V.,
12.
MEER OP MET VASTGOED B.V.,
13.
IQ TOTAAL MAKELAARS NIEUW SLOTEN B.V.,
14.
AMSTEL MATCH B.V.,
15.
DK BEHEER BERGEN B.V.,
de stichtingen
16.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR DGS BELANGEN,
17.
STICHTING IQ TOTAAL MAKELAARS,
en de natuurlijke personen

18 [gedaagde sub 18] , handelend onder de naam D&M ONLINE,

19.
HEN DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK AAN HET [adres],
allen gevestigd, respectievelijk verblijvende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. Ebbink te Haarlem.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 5 januari 2016 heeft eiseres, hierna [eiseres] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat de vorderingen tegen Zoelen’s Eigendom B.V. en IQ Totaal Makelaars Holding B.V. zijn ingetrokken, aangezien deze thans in staat van faillissement verkeren. Voorts heeft de raadsman van [eiseres] verzocht om het adres dat is vermeld bij gedaagden sub 19 (‘hen die verblijven’) te lezen als ‘ [adres] a tot en met d te Amsterdam’, aangezien het in de dagvaarding vermelde adres [adres] een kennelijke verschrijving zou zijn. De raadsman van de gedaagden sub 1 tot en met 18 heeft meegedeeld dat ‘hen die verblijven’ ook bij hem domicilie hebben gekozen en dat hij geen bezwaar heeft tegen het verzoek. Nu de raadsman evenwel de namen van ‘hen die verblijven’ niet bekend heeft gemaakt kan de domiciliekeuze niet worden aangenomen. De dagvaarding is daarmee niet op de juiste wijze betekend door welk gebrek ‘hen die verblijven’ onredelijk worden benadeeld, hetgeen leidt tot nietigheid van de dagvaarding jegens hen.
Gedaagden sub 1 tot en met 18 (hierna gedaagden) hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiseres] en gedaagden hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres] : [eiseres] , haar broer ( [broer] ) en vader, en mr. Witte;
aan de zijde van gedaagden: [naam] (hierna: [naam] ), directeur van gedaagde sub 11 Rometz Holding B.V. (hierna: Rometz Holding) namens gedaagden 1 tot 18), [gedaagde sub 18] (namens gedaagde sub 18, hierna: D&M Online) en mr. Ebbink.

2.2. De feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met de projectontwikkelaar [naam] , op huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
Op grond van de huwelijksvoorwaarden gold tussen [eiseres] en [naam] , ingeval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden, een zogenaamd finaal verrekenbeding, inhoudende dat hun vermogens worden verrekend als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
2.2.
Bij Overeenkomst tot Tijdelijk Gebruik van bedrijfsruimte heeft [naam] , volgens deze overeenkomst optredend als “beheerder”, aan D&M Online met ingang van 8 juni 2011 de bedrijfsruimte aan de [adres] te Amsterdam in gebruik gegeven, voor onbepaalde tijd en tot wederopzegging. Als vergoeding is overeengekomen dat de gebruiker werkzaamheden uitvoert voor de voertuigen en voor het ICT beheer van [naam] .
2.3.
Het huwelijk van [eiseres] en [naam] is geëindigd door echtscheiding, bij beschikking van deze rechtbank van 2 november 2011, die op 21 november 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
[eiseres] en [naam] zijn, hangende de scheidingsprocedure, een echtscheidingsconvenant overeengekomen op 31 mei 2011 (hierna: het convenant). In het convenant is onder meer bepaald dat de (voornamelijk of geheel op naam van [eiseres] staande) onroerend goed portefeuille, bestaande uit 14 panden, tussen hen wordt verdeeld, met dien verstande dat [eiseres] behoudt enige onroerende zaken (inclusief huuropbrengsten) gelegen in Badhoevedorp alsook de bedrijfsruimten aan de [adres] 2 en de [adres] A tot en met G te Amsterdam. De overige panden worden volgens het convenant overgedragen aan [naam] .
Het convenant luidt voorts, voor zover hier van belang:

3.6 Partijen zijn overeengekomen dat de man behoudt c.q. krijgt toebedeeld de overige (…) genoemde activa[waaronder door [eiseres] gehouden aandelen in Rometz Holding, vzr.]
(inclusief de lusten en lasten) (…).
3.7
Partijen zijn overeengekomen dat Rometz Holding B.V. met ingang van
1 januari 2012 een huurovereenkomst zal aangaan met betrekking tot het pand aan de [adres] A t/m C te Amsterdam. Partijen zullen nog overleg plegen over de concrete inhoud van de huurovereenkomst (prijs, tijdsduur etc.)
2.5.
[eiseres] was sinds 10 november 2007 enig aandeelhouder en tot 1 juni 2011 bestuurder van Rometz Holding. Thans is [eiseres] nog steeds enig aandeelhouder en [naam] enig bestuurder.
2.6.
Gedaagden 1 tot en met 18, waaronder Rometz Holding, zijn gevestigd op en (bij de Kamer van Koophandel) ingeschreven aan het adres [adres] A, B en/of C (hierna ook: de bedrijfsruimten). Gedaagden sub 1 tot en met 10 en 12 tot en met 18 zijn allen (direct of indirect) gelieerd aan Rometz Holding.
2.7. (
Onder anderen) [eiseres] , [naam] en Rometz Holding zijn (sinds mei 2010) strafrechtelijk vervolgd voor (onder meer) oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen, verband houdende met onroerend goed transacties. In dit kader zijn [naam] en Rometz Holding inmiddels onherroepelijk veroordeeld (met dien verstande dat er nog wel een procedure loopt bij het EHRM, het Europese hof voor de mensenrechten). [eiseres] is vrijgesproken.
2.8.
Op 21 mei 2012 heeft [eiseres] een kort geding aanhangig gemaakt bij de sector kanton van deze rechtbank en (onder meer) veroordeling van Rometz Holding gevorderd tot betaling van een bedrag van € 61.567,86 ter zake van achterstallige huur en tot ontruiming van de bedrijfsruimten.
2.9.
Bij vonnis van 27 juli 2012 heeft de kantonrechter zich in de onder 2.8 genoemde procedure onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, sector civiel. In de overwegingen is onder meer vermeld dat bij de eerste behandeling van het kort geding was afgesproken dat [eiseres] haar aandelen in Rometz Holding aan [naam] zou overdragen, maar dat bij de tweede behandeling was gebleken dat [eiseres] om haar moverende redenen daarvan heeft afgezien. Verder heeft de kantonrechter voorshands geoordeeld dat geen huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en Rometz Holding, zodat de zaak op basis van de tweede grondslag - het in gebruik hebben van (een deel van) de bedrijfsruimten zonder recht of titel - beoordeeld moet worden door de voorzieningenrechter van de sector civiel.
2.10.
Bij vonnis van (eveneens) 27 juli 2012 heeft de kantonrechter een vordering van [eiseres] tot veroordeling van [naam] van een bedrag van € 7.363,05 afgewezen. Dit vonnis bevat de volgende overweging:

De conclusie is dan ook dat de kantonrechter het bestaan en de omvang van de vordering van [eiseres] op [naam] in dit kort geding niet kan vaststellen, op een wijze zoals voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereist.”
2.11.
Bij brief van 7 augustus 2012 heeft de (toenmalige) raadsvrouw van [eiseres] het convenant buitengerechtelijk ontbonden c.q. vernietigd, stellende dat [naam] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming daarvan en omdat [eiseres] bij de totstandkoming van het convenant zou hebben gedwaald. In de brief wordt aan [naam] verzocht binnen 14 dagen in te stemmen met de beëindiging (vernietiging) van het convenant en wordt aan [naam] meegedeeld dat bij gebreke daarvan een verklaring voor recht zal worden gevorderd.
2.12.
Onder de gedingstukken (productie 7 van [eiseres] ) bevindt zich een brief van 13 augustus 2012 van [eiseres] aan Rometz Holding t.a.v. [naam] met het verzoek gevolg te geven aan in de a.v.a. van Rometz Holding genomen beslissingen, onder meer ter zake van de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres] a t/m d te Amsterdam, welke in kopie is bijgevoegd.
2.13.
Bij brief van 26 oktober 2012 heeft [eiseres] het kort geding tegen Rometz Holding dat op 29 oktober 2012 zou dienen bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (en dat een voortzetting was van het aanvankelijk bij de kantonrechter ingediende kort geding, vermeld bij 2.9), sector civiel (thans afdeling privaatrecht) ingetrokken.
2.14.
Op 27 februari 2013 heeft de Stichting Vestia (hierna: Vestia) rechtsopvolgster van de Stichting Gereformeerde Bouwcorporatie voor bejaarden (SGBB) die in het verleden veel zaken heeft gedaan met [naam] ) (onder anderen) [eiseres] , [naam] en Rometz Holding gedagvaard in een civiele procedure bij de rechtbank Noord-Holland en een schadevergoeding van ongeveer 25 miljoen euro gevorderd.
2.15.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht
heeft Vestia op 1 november 2013 ten laste van [eiseres] conservatoir (derden)beslag doen leggen op (onder meer) aan [eiseres] toebehorende onroerende zaken, waaronder de panden en ruimten aan het adres [adres] A tot en met D te Amsterdam, alsmede op de uit de beslagen onroerende zaken voor [eiseres] vloeiende huurinkomsten.
2.16.
Bij vonnis van 19 juni 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) de vordering van [eiseres] om Vestia te gebieden de door haar gelegde beslagen zodanig terug te brengen dat [eiseres] een bedrag van € 80.000,- netto per jaar, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, tot haar beschikking houdt, afgewezen. In dit vonnis is onder meer overwogen dat Vestia begin 2014 de beslagen op de huurinkomsten van ‘de bedrijfspanden in Amsterdam’ heeft opgeheven, waarmee een bedrag van € 62.828,- per jaar voor [eiseres] beschikbaar kwam. Verder bevat dit vonnis de volgende overweging:

[eiseres] heeft tegenover het verweer van Stichting Vestia onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kan worden gevraagd om haar financiële situatie te verbeteren, zodanig dat zij de vaste lasten die zijn verbonden aan het onroerend goed wel kan blijven voldoen. Daarnaast heeft Stichting Vestia terecht opgemerkt dat [eiseres] de mogelijkheid heeft om in een bodemprocedure van [naam] nakoming van het echtscheidingsconvenant te vorderen, waaronder ook valt medewerking aan de overdracht van het onroerend goed. Nu zij dit alles niet heeft gedaan (…) moet (…) het belang van Stichting Vestia bij handhaving van de gelegde beslagen (…) zwaarder wegen dan het belang van [eiseres] bij gedeeltelijke opheffing van die beslagen.”
2.17.
Volgens een uittreksel van het Kadaster van 29 december 2012 is [eiseres] erfpachtster van het kadastrale object [kadastrale object] aan de [adres] A.
2.18.
Onder de gedingstukken (productie 9 van gedaagden) bevindt zich een akte Verdeling registergoed van 9 juni 2008 waarbij Jomi Holding en DGS Groep B.V. tweederde onverdeeld aandeel in het erfpachtsrecht op het onder 2.17 genoemde kadastrale object overdragen (leveren) aan [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van gedaagden om
I) de panden en ruimten aan het adres [adres] A tot en met D te ( [postcode] ) Amsterdam binnen een week na betekening van dit vonnis, zonodig met behulp van de sterke arm, te ontruimen en ter beschikking te stellen aan [eiseres] in de staat zoals de panden en ruimten zich bevonden op of omstreeks 1 juni 2012, met afgifte van de sleutels aan [eiseres] ;
II) zich uit te schrijven van het genoemde adres, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
III) ieder voor zich een voorschot van € 5.000,- aan [eiseres] te betalen ter vergoeding van door haar geleden schade;
IV) de proceskosten te betalen, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij eigenaresse is van de bedrijfsruimten en dat gedaagden daarin zonder recht of titel verblijven. Nu [eiseres] alle lasten draagt van deze onroerende zaken maar daarvan geen inkomsten heeft en de ruimten niet aan (betalende) derden kan verhuren, is zij in financiële problemen geraakt. Rometz Holding heeft zich niet gehouden aan de aanvankelijke afspraak om een huurovereenkomst te sluiten en huurpenningen te gaan betalen. De huurinkomsten van [eiseres] uit andere ruimten zijn geslonken, aangezien (betalende) huurders zijn vertrokken.
[eiseres] heeft dan ook bij haar vorderingen een spoedeisend belang.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot ontruiming kan in kort geding alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de ontruiming ook toewijst en als van de eisende partij ( [eiseres] in dit geval) niet kan worden gevergd de uitkomst van een zodanig bodemprocedure af te wachten.
4.2.
Anders dan gedaagden hebben betoogd, zal voorshands op grond van de stellingen van [eiseres] aangenomen worden dat zij eigenares is van de bedrijfsruimten. Niet alleen is in eerdere vonnissen daarvan uitgegaan, ook op grond van het vermelde in het kadaster en de onder 2.18 genoemde akte van verdeling van 9 juni 2008 is zulks aannemelijk. Dat [eiseres] een recht van erfpacht heeft op de grond onder de bedrijfsruimten en daarvan geen eigenares is, doet daaraan niet af. In de akte staat dat Jomi Holding en DGS Groep B.V. hun aandeel in de erfpachtsrechten met aanhorigheden daarop aan [eiseres] hebben overgedragen. Het betreft de erfpacht van een perceel grond met de rechten van de erfpachter op het uitsluitend gebruik van het daarop zijnde industrieterrein met aanhorigheden. Daaruit volgt niet dat, zoals gedaagden stellen, [eiseres] sindsdien enkel het alleenrecht heeft op de erfpacht van de grond, maar geen eigenares is van de daarop te verrichten bebouwing.
De omstandigheid dat de oorspronkelijke gebouwen zijn gesloopt en dat de bedrijfsruimten pas na 2008 tot stand zouden zijn gekomen – wat daarvan ook zij, nu deze volgens [eiseres] er medio 2008 al stonden – brengt, anders dan gedaagden stellen, niet mee dat [eiseres] daarvan geen, of slechts voor eenderde eigenares zou zijn. Voorshands en bij gebreke van enige concrete onderbouwing van het tegendeel anders dan een ‘overzicht bouwkosten’ wordt er dan ook vanuit gegaan dat [eiseres] in ieder geval met de levering van de erfpachtsrechten ook de (enige) eigenares van de bebouwing op de grond is geworden.
4.3.
Anders dan [eiseres] meent kan haar positie als eigenaresse van de bedrijfsruimten echter niet zonder meer leiden tot toewijzing van de door haar ingestelde vorderingen. De bedrijfsruimten kunnen immers niet los worden gezien van de afwikkeling van de echtscheiding tussen [eiseres] en [naam] en van het tussen hen tot stand gekomen convenant.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat het convenant tot heden niet is uitgevoerd. Op dit moment is de status van het convenant evenwel onduidelijk. [eiseres] heeft het convenant buitengerechtelijk vernietigd, maar [naam] heeft daarmee niet ingestemd, waarna [eiseres] verzuimd heeft de door haar aangekondigde vervolgstappen (vordering van een verklaring voor recht) te nemen.
Aan de andere kant heeft noch [naam] noch [eiseres] de ex-partner in rechte betrokken om het convenant te doen naleven. Ter zitting hebben [eiseres] en [naam] zich voorts desgevraagd geen van beiden duidelijk uit willen spreken over de vraag of het convenant al dan niet vernietigd is.
4.5.
Voor zover dient te worden aangenomen dat het convenant nog geldt, is tussen [eiseres] en [naam] niet alleen afgesproken dat de bedrijfsruimten aan [eiseres] worden toebedeeld en dat met Rometz Holding een huurovereenkomst zal worden aangegaan, maar ook dat de aandelen in Rometz Holding worden toebedeeld aan [naam] . Tegen die achtergrond kan niet worden volgehouden dat Rometz Holding de bedrijfsruimten zonder recht of titel in gebruik heeft genomen, en geldt dat ook niet zonder meer voor de andere gedaagden, nu deze gelieerd zijn aan Rometz Holding. Voor D&M Online is dat niet het geval, maar ten aanzien van haar geldt dat zij een gebruiksovereenkomst heeft afgesloten met [naam] . Nu [eiseres] en [naam] ten tijde van die overeenkomst nog gehuwd waren, kan voorshands niet worden aangenomen dat [naam] tot het aangaan van die gebruiksovereenkomst niet bevoegd was. Dat de gebruiksovereenkomst inmiddels is opgezegd is gesteld noch gebleken.
4.6.
Wat betreft Rometz Holding komt daarbij dat het mede voor rekening van [eiseres] komt dat Rometz Holding het voorstel een huurovereenkomst aan te gaan (nog) niet is nagekomen. [eiseres] heeft het als enig aandeelhouder immers in beginsel zelf in de hand Rometz Holding te bewegen de huurovereenkomst te tekenen en de huur te voldoen, in die zin dat zij [naam] als bestuurder zou kunnen ontslaan en een andere bestuurder zou kunnen aanstellen, of zelf als bestuurder zou kunnen optreden. Dat zij daartoe om haar moverende redenen niet wenst over te gaan, maakt dat niet anders.
4.7.
In de gegeven omstandigheden komt het niet redelijk voor om met voorbijgaan aan de andere afspraken in het convenant de ontruiming van de bedrijfsruimten toe te wijzen, louter op basis van het eigendomsrecht van [eiseres] .
4.8.
Ook in het geval het convenant moet worden geacht vernietigd te zijn, biedt de eigendom van [eiseres] met betrekking tot de bedrijfsruimten voorshands onvoldoende grond tot toewijzing van de vorderingen. In dat geval maken de bedrijfsruimten immers deel uit van het vermogen van [eiseres] dat met het vermogen van [naam] ingevolge de huwelijksvoorwaarden tussen hen dient te worden verdeeld als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Toebedeling van de bedrijfsruimten aan [naam] behoort dan ook nog tot de mogelijkheden, in welk geval ontruiming van gedaagden niet aan de orde zal zijn.
4.9.
Daarnaast kunnen vraagtekens worden geplaatst bij het spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres] . Zij had eerder al stappen kunnen ondernemen ter bespoediging van de afwikkeling van de echtscheiding. Zij heeft echter geen vervolg gegeven aan eerdere procedures en geen bodemprocedure aangespannen tegen [naam] . Voor zover zij thans in financiële problemen verkeert lijken deze bovendien vooral te zijn veroorzaakt door de beslagleggingen door Vestia. Deze problemen zullen ook bij toewijzing van de vorderingen vooralsnog niet zijn opgelost. [eiseres] zal op dit punt hoe dan ook nog met Vestia in overleg moeten treden, indien mogelijk tezamen met [naam] .
Daar komt bij dat gedaagden onweersproken hebben gesteld dat andere bedrijfsruimten (gelegen aan de [adres] E tot en met G en [adres] 2) door [eiseres] nog kunnen worden (of al zijn) verhuurd, waaruit zij ook inkomsten kan genereren.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering tot ontruiming (en de daarmee samenhangende vordering tot uitschrijving) zal (zullen) worden afgewezen. Dit geldt ten aanzien van alle gedaagden, aangezien [eiseres] geen belang heeft gesteld bij een ontruiming door slechts enkele gedaagden.
4.11.
Bij deze uitkomst behoeft het verweer van DGS Groep B.V. (gedaagde sub 7) op basis van een gesteld retentierecht geen nadere bespreking.
4.12.
Ook voor de vorderingen tot schadevergoeding bestaat onvoldoende grond. In voornoemde omstandigheden kan niet worden aangenomen dat (alle) gedaagden (ieder voor zich) aansprakelijk zijn voor schade tengevolge van door [eiseres] gederfde huurinkomsten, laat staan voor welk bedrag. Ook deze vorderingen worden derhalve afgewezen.
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van gedaagden. De kosten zullen worden beperkt tot de kosten van de onderhavige procedure. In het door gedaagden gestelde wordt geen aanleiding gevonden daarbij ook de kosten van de procedure uit 2012 te betrekken, aangezien het op de weg van Rometz Holding had geleden om daarover in een eerder stadium een rechterlijk oordeel te vragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van ‘hen die verblijven’;
5.2.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van gedaagden begroot op:
– € 1.929,- € 1.929,- aan griffierecht en
– € 1.929,- € 816,- aan salaris advocaat;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: