In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst van verzoeker, [verzoeker], met de stichting [stichting]. Verzoeker, die doofblind is en een Wajong-status heeft, was in dienst bij de stichting en ontving een salaris van € 1.686,11 bruto per maand. De stichting had de arbeidsovereenkomst opgezegd op 22 september 2015, met toestemming van het UWV, op basis van bedrijfseconomische redenen. Verzoeker verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te herstellen, omdat hij van mening was dat de opzegging onterecht was en niet voldoende was onderbouwd.
De kantonrechter oordeelde dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat er een redelijke grond was voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De financiële situatie van de stichting was weliswaar zwak, maar de onderbouwing voor het verval van de functie van verzoeker was onvoldoende. De stichting had niet aangetoond dat de werkzaamheden van verzoeker niet meer pasten binnen de doelstellingen van de stichting en dat er geen mogelijkheden waren voor zijn functie. De kantonrechter heeft daarom besloten dat de arbeidsovereenkomst hersteld moest worden met ingang van 25 april 2016, maar zonder terugwerkende kracht. Tevens werd de stichting veroordeeld tot betaling van een bedrag aan verzoeker ter compensatie van het verschil tussen zijn laatstverdiende salaris en de WW-uitkering over de periode van 1 november 2015 tot 25 april 2016.
De stichting werd als in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.