ECLI:NL:RBAMS:2016:2414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
KK EXPL 16-224
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling in re-integratiefunctie bij Het Rijksmuseum

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door de stichting Stichting Het Rijksmuseum. De eiseres, die in dienst was bij Het Rijksmuseum, vorderde wedertewerkstelling in haar re-integratiefunctie. De zaak kwam aan de orde in het kader van een verzoek dat door de werkgever bij het UWV was ingediend om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter, mr. K.G.F. van der Kraats, oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de eiseres om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het UWV binnen vier weken zou beslissen over het ontslagverzoek. De kantonrechter wilde het UWV niet voor de voeten lopen met een voorlopig oordeel zonder spoedeisende reden. De eiseres had aangevoerd dat zij hersteld was en weer 20 uur per week kon werken, maar de kantonrechter oordeelde dat de eiseres geen zodanig spoedeisend belang had dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4821687 KK EXPL 16-224
vonnis van: 21 maart 2016
fno.: 519

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. W.P. Ganzeboom
t e g e n

de stichting Stichting Het Rijksmuseum

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Het Rijksmuseum
gemachtigde: mr. M. Maaijen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 18 februari 2016 met producties heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 14 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Het Rijksmuseum is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde en mr. M.A. de Vries. Beide partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiseres] is per [datum] in dienst getreden bij Het Rijksmuseum in de functie van [functie] met aanvankelijk salarisschaal 9, later salarisschaal 10.
1.2.
[eiseres] is per 9 augustus 2009 uitgevallen wegens een burn out.
1.3.
Op 26 juli 2012 heeft het UWV afwijzend beslist op het door Het Rijksmuseum indiende verzoek om toestemming om [eiseres] te mogen ontslaan, omdat er mogelijkheden bestonden [eiseres] te herplaatsen binnen 26 weken in een aangepaste dan wel andere passende functie en Het Rijksmuseum niet aannemelijk heeft gemaakt dat herplaatsing van [eiseres] in een aangepaste functie niet mogelijk zou zijn binnen 26 weken.
1.4.
Het Rijksmuseum heeft in het kader van haar re-integratieverplichting [eiseres] per 1 februari 2014 geplaatst op de [afdeling] . Deze plaatsing heeft geleid tot een duurzame inzetbaarheid van 20 uur per week tegen een loonwaarde op schaal 7.
1.5.
Het Rijksmuseum heeft [eiseres] eind januari 2016 te kennen gegeven over te willen gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit is schriftelijk bevestigd bij brief van 9 februari 2016.
1.6.
[eiseres] heeft vanaf 1 februari 2016 geen werkzaamheden meer verricht bij Het Rijksmuseum.
1.7.
Het Rijksmuseum heeft op 8 maart 2016 het UWV verzocht om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat Het Rijksmuseum bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden:
2.1.
primair: om [eiseres] binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis toe te laten tot haar werkplek op de [afdeling] en haar in staat te stellen 20 uur per week haar werkzaamheden te hervatten, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Het Rijksmuseum daartoe in gebreke blijft, één en ander tot een maximum van € 50.000,00;
2.2.
subsidiair: om [eiseres] binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen voor 20 uur per week de meest passende (en dus geen monotone) werkzaamheden te verrichten, gericht op een structurele werkplek, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Het Rijksmuseum daartoe in gebreke blijft, één en ander tot een maximum van € 50.000,00;
2.3.
in de kosten van de procedure.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat de zaak spoedeisend is, nu [eiseres] zodanig is hersteld dat zij voor 20 uur (passende) werkzaamheden in loonschaal 7 kan verrichten. Het is voor [eiseres] van belang dat zij duidelijkheid krijgt en in het ritme blijft. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden die zij tot 1 februari 2016 op de [afdeling] uitvoerde, voor haar passend zijn. Aangezien zij deze werkzaamheden reeds twee jaar verricht en aangezien ook het salaris is aangepast, moet worden aangenomen dat deze werkzaamheden inmiddels dienen te worden beschouwd als de bedongen arbeid.

Verweer

4. Het Rijksmuseum voert als preliminair verweer aan dat in deze zaak de spoedeisendheid ontbreekt. Immers, Het Rijksmuseum heeft op 8 maart 2016 een aanvraag voor een ontslagvergunning bij het UWV ingediend, die ook meteen in behandeling is genomen door het UWV. De proceduretijd bij het UWV bedraagt slechts vier weken, zodat op zeer korte termijn een oordeel van het UWV beschikbaar zal zijn over - onder andere- de vraag of de werkzaamheden die [eiseres] op de [afdeling] verrichtte haar bedongen arbeid is geworden. Ook het salaris wordt aan [eiseres] doorbetaald.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Om het treffen van een ordemaatregel of het vooruitlopen op de bodemprocedure te rechtvaardigen, is een spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres] vereist.
6. De kantonrechter overweegt dat de vragen die in dit kort geding centraal staan ook aan de orde komen in het kader van het inmiddels door het Rijksmuseum bij het UWV ingediende verzoek om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Het UWV zal daarop in beginsel binnen 4 weken na indiening van het verzoek beslissen. De kantonrechter wil het UWV niet voor de voeten lopen met een voorlopig oordeel als daarvoor geen spoedeisende reden bestaat. [eiseres] heeft in dat kader aangevoerd dat zij graag snel duidelijkheid wil en in het werkritme wil blijven. De kantonrechter overweegt dat zij thans reeds ongeveer 7 weken uit het werkritme is en dat niet is onderbouwd op welke wijze [eiseres] in haar belangen wordt geschaad als zij nog circa twee à drie weken op de uitslag van de procedure bij het UWV moet wachten. Dat zal ook het moment zijn waarop zij meer duidelijkheid krijgt. Het salaris van [eiseres] wordt aan haar doorbetaald. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] thans geen zodanig spoedeisend belang heeft dat het treffen van een voorlopige voorziening is gerechtvaardigd.
7. Vanwege de relatie tussen partijen én het feit dat het Rijksmuseum het verzoek bij het UWV pas heeft ingediend na het uitbrengen van de kort geding dagvaarding door [eiseres] , zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.