Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechter-commissaris bij de Rechtbank Catania. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1969, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie van maffiose aard en het handelen in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, zijn uitvoerig besproken.
Tijdens de openbare zitting op 31 maart 2016 heeft de rechtbank de vordering behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft de rol van de opgeëiste persoon in de strafbare feiten als voldoende omschreven beschouwd, ondanks het verweer van de raadsman dat er meer informatie nodig was over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet heeft kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten voor verder strafrechtelijk onderzoek.