ECLI:NL:RBAMS:2016:2392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
13/751057-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon in verband met verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie en drugshandel

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechter-commissaris bij de Rechtbank Catania. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1969, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie van maffiose aard en het handelen in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, zijn uitvoerig besproken.

Tijdens de openbare zitting op 31 maart 2016 heeft de rechtbank de vordering behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft de rol van de opgeëiste persoon in de strafbare feiten als voldoende omschreven beschouwd, ondanks het verweer van de raadsman dat er meer informatie nodig was over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet heeft kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten voor verder strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751057-16
RK nummer: 16/1149
Datum uitspraak: 14 april 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 februari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2016 (ontvangen op 11 februari 2016) door de Rechter-commissaris bij de Rechtbank Catania (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1969,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te
’s Gravenhage en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en in de aanvullende informatie van 23 maart 2016 wordt melding gemaakt van een bevel voorlopige hechtenis van 9 februari 2016 (referentienummers: Proc. Pen. Nr. 2250/2010 R.G.N.R. Mod.21 en Proc. Pen. Nr. 779/2011 R.G.G.I.P).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid en grondslag EAB
De raadsman heeft betoogd dat de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende is beschreven. Er dienen hier nadere vragen over gesteld te worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het EAB dient de gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat de overlevering volgens het EAB onder e) wordt verzocht voor twee feiten, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie van maffiose aard onder verzwarende omstandigheden;
deelneming aan een criminele organisatie met als oogmerk handel in verdovende middelen,
nader gespecifieerd in het EAB onder e) de onderdelen A, B, en B1.
Uit de aanvullende informatie van 23 maart 2016 blijkt dat het bevel tot voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris was afgegeven voor drie feitencomplexen (feiten A, B, B1). De raadkamer van de rechtbank Catania heeft vervolgens op 29 februari 2016 vervolgens alleen de voorlopige hechtenis voor de feiten A en B1 toegestaan en vernietigd voor feit B.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze partiële vernietiging van de grondslag van de voorlopige hechtenis niet afdoet aan de grondslag van het onderhavige EAB, dat is gebaseerd op het bevel tot voorlopige hechtenis met de daarin de door de rechter-commissaris geformuleerde verdenking. Het betreft voorts een vervolging waarbij het strafrechtelijke onderzoek nog gaande is. De verdenkingen staan daarbij nog overeind.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de rol van de opgeëiste persoon genoegzaam is omschreven. Het verzoek om nadere informatie wordt dan ook afgewezen. De opgeëiste persoon wordt deelname aan een criminele organisatie verweten, zonder leidende rol, zijn criminele gedraging bestond uit deelname aan de [naam] en verder wordt hem verweten dat hij verdovende middelen heeft vervoerd, verkocht en voorhanden heeft gehad om aan verbruikers te verkopen. Deze feiten hebben betrekking op de periode van 2008 tot februari 2010 (feit B1) en november 2013 (feit A).

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
Deelname aan een criminele organisatie
Handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer en ne bis in idem (artikel 9 OLW)

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de in het EAB genoemde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de Italiaanse autoriteiten geen juiste voorstelling van zaken geven. Uit de overgelegde Beslissing van de Toetsingskamer van 14 december 2009 blijkt dat de opgeëiste persoon na het ondergaan van een proefperiode van drie jaar geen gevaar meer vormde voor de maatschappij op grond waarvan de beperkende maatregelen werden opgeheven. In de periode waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd heeft de opgeëiste persoon derhalve geen criminele contacten gehad. De getuigenverklaringen zijn afkomstig van personen die nog steeds gevangen zitten. Zij kunnen derhalve helemaal niet verklaren over hetgeen de opgeëiste persoon heeft gedaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn beweerde onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Uit het antwoord van één van de zaaksofficieren van justitie van 23 maart 2016 blijkt dat de Toetsingskamer op 14 december 2009 niet op de hoogte was van de door de opgeëiste persoon gepleegde strafbare feiten. In 2010 werden immers pas de eerste verklaringen van de kroongetuigen opgenomen en de zaak tegen de opgeëiste persoon werd in 2010 geopend. De strafbare feiten hebben betrekking op de periode van 2008 tot februari 2010 (feit B1) en november 2013 (feit A) zodat de overlevering evenmin wordt verzocht voor dezelfde feiten als waarvoor de opgeëiste persoon reeds eerder in Italië is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is de onschuld van de opgeëiste niet aangetoond tijdens het verhoor.
Hetgeen is aangevoerd betreft voorts een bewijsverweer en dit dient in de Italiaanse strafprocedure aan de orde te komen. De waardering van het bewijs dient immers bij uitsluiting te geschieden door de Italiaanse rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechter-commissaris bij de Rechtbank Catania (Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.