ECLI:NL:RBAMS:2016:2380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
13/707067-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een prostituee met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van een prostituee op 27 augustus 2015 in Amsterdam. De rechtbank heeft op 29 maart 2016 uitspraak gedaan na een zitting op 15 maart 2016. De officier van justitie, mr. A.M. Grüschke, heeft een vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Pothast. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de toebrenging van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, aangeduid als [persoon 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden, omdat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft genomen door het slachtoffer meermalen hard in het gezicht te slaan. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat er sprake was van noodweer, omdat de verklaring van de verdachte over een wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk was. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 2.529,55, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/707067-15
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Grüschke, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan
[persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een huiddefect in de bovenlip die volledig doorloopt naar de binnenlip, heeft toegebracht door voornoemde [persoon 1] eenmaal of meerdere malen (met kracht) in/tegen het gezicht te stompen en/of slaan;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [persoon 1] (met kracht) eenmaal of meerdere malen in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet bewezen , zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Volgens de raadsman dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu – kort gezegd – gelet op jurisprudentie niet gesteld kan worden dat er de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen hard met de vuist in het gezicht geslagen, onder meer op de mond en de ogen. Verdachte heeft verklaard dat hij vier of vijf rake vuistslagen heeft gegeven. Volgens aangeefster bleef hij maar doorslaan. Uit deze handelingen en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk worden afgeleid dat de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanwezig was, bijvoorbeeld blijvende (ontsierende) littekens of botbreuken in het gezicht. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen op de koop toe genomen. De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.
4.4.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 27 augustus 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [persoon 1] met kracht meerdere malen in het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Door de raadsman is betoogd dat er sprake was van noodweer. Aangeefster - groter dan verdachte en van origine man - werd agressief toen verdachte zijn geld terug vroeg, duwde hem en heeft hem met een puntig voorwerp in zijn buik geraakt, waarna verdachte zich noodzakelijkerwijs tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf heeft verdedigd. Er was geen reële vluchtmogelijkheid voor verdachte en het uitdelen van vuistslagen staat in redelijke verhouding tot de aanval van aangeefster met een wapen, aldus de raadsman.
6.2.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf niet aannemelijk geworden, nu om te beginnen al niet is komen vast te staan wanneer en hoe het letsel van verdachte aan zijn buik is ontstaan. En als er al vanuit zou worden gegaan dat dit letsel door aangeefster is toegebracht, maakt de enkele aanwezigheid van dat letsel de verklaring van verdachte over hoe en wanneer aangeefster dat letsel heeft toegebracht nog niet aannemelijk. Ten slottehecht de rechtbank belang aan het feit dat verdachte er zelf voor heeft gekozen om zich pas bij de politie te melden nadat de camerabeelden op TV waren vertoond, en niet eerder gewag te maken van de gestelde wederrechtelijke aanranding, en het feit dat hij, toen hij door de politie werd gehoord over wat er nou precies was voorgevallen, zich veelvuldig op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Daarmee heeft verdachte niets gedaan om zijn verklaring aannemelijk te maken.
De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer, en komt niet toe aan de vraag of de door verdachte gestelde feiten en omstandigheden een noodweersituatie opleveren.
6.3.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Door verdachte en de raadsman is voorts betoogd dat er sprake zou zijn van noodweerexces gelet op de hevige gemoedsbeweging die de wederrechtelijke aanranding heeft veroorzaakt, zodat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.
7.2.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zoals hiervoor onder 6.2. weergegeven.
7.3.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, alsmede tot een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren). De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
8.2.
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging in het bijzonder rekening te houden met de rol van aangeefster in het geheel alsmede met de media-aandacht die de zaak heeft gegenereerd. De benadeelde partij dient volgens de raadsman – zo begrijpt de rechtbank – niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard, nu deze – kort gezegd – onvoldoende is onderbouwd, dan wel dient de vordering, gelet op de eigen rol/schuld van aangeefster, te worden gematigd.
8.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verdachte heeft het slachtoffer op grove wijze mishandeld, en de mishandeling heeft een grote en blijvende impact gehad op het slachtoffer. Zij heeft onder meer verklaard dat zij dacht dat verdachte haar dood zou hebben geslagen, als haar collega het niet had gehoord en haar deur niet had geopend. Extra kwalijk is dat het hier gaat om een kwetsbaar slachtoffer; prostituees worden immers relatief vaker slachtoffer van geweld, en transgender prostituees zijn daarbij juist - zoals de advocaat van het slachtoffer heeft betoogd - een extra kwetsbare groep. Gelet op de geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken voor zware mishandeling en rekening houdend met het feit dat het hier een poging betreft, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minstens twee maanden passend en geboden zijn. Echter gelet op het feit dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitiële documentatieregister d.d. 12 februari 2016, niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit alsmede in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 14 oktober 2015, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, en met het oog op vermindering van het recidivegevaar een voorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd.
De rechtbank ziet geen reden tot matiging van de straf wegens het vertonen van camerabeelden waarop verdachte te zien is op televisie. Wie een prostituee in elkaar slaat en daarna - in het zicht van de vele camera’s op de Wallen - op de vlucht slaat, mag zich er niet over beklagen dat die beelden openbaar worden gemaakt om de dader te kunnen vinden. Het gaat om een ernstig feit, en de openbaarmaking van de beelden was een voorzienbaar gevolg daarvan. Daar komt bij dat verdachte uitzending van de beelden had kunnen voorkomen door zich op de avond zelf, of op enig moment in de twee weken na die avond, bij de politie te melden.
De door de raadsman gestelde eigen rol van aangeefster is eveneens geen reden tot matiging, nu de door de verdediging geschetste rol niet aannemelijk is geworden. Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen straffen passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor subsidiair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.529,55 (vijfentwintighonderd negenentwintig euro en vijfenvijftig cent), bestaande uit € 1.529,55 aan materiële schade (€ 14,55 medicijnkosten,
€ 15,00 taxikosten en € 1.500,00 inkomstenderving) en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 augustus 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank ziet geen reden tot toekenning van een lagere schadevergoeding wegens de door de raadsman gestelde eigen rol/schuld van aangeefster, nu dit niet aannemelijk is geworden.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, te weten ten aanzien van het niet toegewezen deel van de gevorderde inkomstenderving levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank acht de vordering voor dit deel onvoldoende onderbouwd, nu er slechts van één maand een overzicht van inkomsten en uitgaven is overgelegd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , p/a [adres 2] , [woonplaats 2] , toe tot een bedrag van € 2.529,55 (vijfentwintighonderd negenentwintig euro en vijfenvijftig cent), bestaande uit € 1.529,55 aan materiële schade en
€ 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 augustus 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 1] , te betalen de som van € 2.529,55 (vijfentwintighonderd negenentwintig euro en vijfenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 augustus 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan één van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. M.J. Diemer en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2016.