ECLI:NL:RBAMS:2016:2365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
KK EXPL 16-292
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanleg van een (over)pad voor landbouwmachines in het kader van erfdienstbaarheid

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Zwennes, dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, zorgdraagt voor de aanleg van een (over)pad van zijn perceel naar de achtergelegen weilanden, geschikt voor landbouwmachines met een maximaal gewicht van 20 ton. Eiser stelt dat het bestaande betonpad ongeschikt is voor het gebruik dat hij beoogt, terwijl gedaagde aanvoert dat het pad wel geschikt is. De procedure begon met een dagvaarding op 1 maart 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 maart 2016. Eiser heeft een offerte laten opstellen voor de aanleg van een nieuw pad, omdat het oude puinpad door gedaagde is afgegraven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een recht van erfdienstbaarheid van overpad is gevestigd, maar dat het betonpad en het weiland ook als pad kunnen dienen. De rechter oordeelt dat gedaagde niet verplicht kan worden om een nieuw puinpad aan te leggen, omdat het bestaande pad mogelijk ook voldoet. De vordering van eiser wordt afgewezen, maar gedaagde blijft verantwoordelijk voor eventuele schade die kan ontstaan door het gebruik van het betonpad met zware machines. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4858849 KK EXPL 16-292
vonnis van: 19 april 2016
func.: 811

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[naam eiser] ,

wonende te [plaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Zwennes,
t e g e n

[naam gedaagde] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.P. van Galen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 1 maart 2016, met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 17 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Ook [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie. Na verder debat heeft [eiser] bij fax van 6 april 2016, met productie, vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald. Bij brief en fax van 11 april 2016, heeft [gedaagde] op de laatste productie van [eiser] gereageerd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
De vader van [eiser] was eigenaar van een veehouderij in [plaats] met achtergelegen weilanden. Circa 45 jaar geleden heeft de broer van [eiser] land achter de veehouderij gekocht en daarop een woonhuis en kwekerij gebouwd ( [adres] ). In de kwekerij hebben [eiser] en zijn broer toentertijd een betonpad op een zandbed van 3 centimeter aangelegd en een betondikte van circa 10 centimeter voor het intern vervoer in de kwekerij.
1.2.
Om de daarachter gelegen weilanden te ontsluiten is een recht van erfdienstbaarheid van overpad gevestigd ten behoeve van de veehouderij en langs de kassen van de kwekerij een verhard puinpad van 3 meter breed en circa 40 cm dik aangelegd. Over het pad werd een aantal maal per jaar met landbouwmachines gereden om het achtergelegen weiland te bewerken en de oogst af te voeren.
1.3.
De erfdienstbaarheid van overpad is in 1989 bij akte vastgelegd en daarin is vermeld:
“ erfdienstbaarheid van weg om te gaan naar [adres] , zulks op de voor de lijdende erven minst bezwarende wijze.”
1.4.
[eiser] heeft de veehouderij van zijn vader gekocht en voortgezet.
1.5.
Nadat de kwekerij failliet is gegaan, heeft [gedaagde] in 1999 de kwekerij en het woonhuis aan [adres] te [plaats] gekocht.
1.6.
In het voorjaar van 2014 heeft [gedaagde] ten behoeve van de bouw van woningen op het perceel de kassen van de kwekerij gesloopt en is het oude puinpad buiten de kassen vanwege verontreiniging ontgraven en één geworden met de naastgelegen sloot.
1.7.
Het betonpad dat in de kassen lag is blijven liggen en ligt thans buiten aan de waterkant en loopt bijna tot aan het achtergelegen weiland. Aan de andere kant langs het betonpad ligt een ruim grasland dat naar het achtergelegen weiland loopt. Dit gedeelte blijft onbebouwd.
1.8.
Sinds het ontgraven van het puinpad, wordt geen gebruik meer gemaakt van de erfdienstbaarheid van overpad. Tijdelijk is door de eigenaar van een naastgelegen perceel, die ook een erfdienstbaarheid van overpad met [eiser] is overeengekomen ten behoeve van twee andere achtergelegen weilanden, toestemming verleend om over zijn pad naar het onderhavige achtergelegen weiland te rijden.
1.9.
De loonwerker (van de pachter) van [eiser] , [naam 1] , voert de werkzaamheden daadwerkelijk uit en heeft het volgende schriftelijk verklaard:
“(…) Sinds de jaren 90 komen met machines op de drie stukken land achter de weg gesloopte kwekerij van [gedaagde] . Hierbij moet u denken aan hooibouwmachines, mestverwerkingsmachines en graafmachines. Een aantal van deze machines wegen rond de 20 ton, de rupskraan zelfs 22 ton. Al deze jaren zijn we met deze gewichten over het pad gegaan, wat altijd in goede orde is verlopen. (…)”
“(…) Het pad is naderhand weggegraven en het pad wat er nu ligt heeft altijd aan de binnenkant van de kas gelegen en is alleen geschikt voor tuinbouwmachines. (…) dit pad is totaal ongeschikt voor landbouwverkeer. (…)”
1.10.
[eiser] heeft door Kooyman B.V. een offerte laten uitbrengen voor het afvoeren van het betonpad en de aanleg van een door hem geschikt geacht puinpad, waarin de kosten hiervoor op € 14.737,68 exclusief btw worden begroot.

Geschil

2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden zorg te dragen voor de aanleg van een (over)pad van [adres] te [plaats] naar de achtergelegen weilanden, waarover kan worden gereden met landbouwmachines als gebruikelijk in deze omgeving met een maximaal gewicht van 20 ton, als omschreven in de offerte bij partijen bekend, op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe dat het betonpad ongeschikt is voor de uitoefening van het gevestigde recht van erfdienstbaarheid op het perceel van [gedaagde] .
4. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hieronder nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Vaststaat dat tussen partijen een recht van erfdienstbaarheid van overpad is gevestigd en dat van dit recht gedurende vele jaren bestendig gebruik is gemaakt. Tevens staat vast dat het oude puinpad in 2014 door [gedaagde] is afgegraven en thans sloot is geworden. [gedaagde] voert aan dat [eiser] voor de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid thans gebruik kan maken van het bestaande betonpad. [eiser] is echter van oordeel dat dit pad niet tegen het gebruik bestand is en dat schade zal ontstaan aan het pad. Nu [gedaagde] weigert deze eventuele schade voor zijn rekening te nemen, heeft [eiser] voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De omstandigheid dat hij tijdelijk gebruik heeft kunnen maken van het pad van het naastgelegen perceel, maakt niet dat hij thans geen spoedeisend belang heeft bij een voorziening. Te meer daar [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze buurman niet langer hiervoor toestemming wil geven.
7. Aan de orde is dan ook de vraag of het betonpad, zoals [gedaagde] aanvoert, geschikt is voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid, waaronder volgens [eiser] ook dient te worden begrepen het transport met landbouwmachines van 20 ton. [gedaagde] betwist dat de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van dergelijke landbouwmachines. Volgens [gedaagde] is het betonpad geschikt voor het gebruik waarvoor de erfdienstbaarheid is overeengekomen en dat is voor vervoer met veel minder zware landbouwmachines. Hiertegenover heeft [eiser] een verklaring van de loonwerker overgelegd, die daadwerkelijk de werkzaamheden uitvoert, waaruit volgt dat hij al vele jaren gebruik van het pad heeft gemaakt met landbouwmachines, waarvan enkele 20 ton of meer wegen. Verder heeft de loonwerker verklaard dat het betonpad voor dit gebruik niet geschikt is. [gedaagde] voert aan dat als de loonwerker van dit soort zware machines al gebruik maakt, dit pas sinds 2002 het geval kan zijn, dat het recht van erfdienstbaarheid voor zulke zware machines niet is gevestigd en dat als hij dit had geweten, hij dit gebruik had verboden.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat met de in de akte gebruikte bewoordingen (zie hiervoor 1.3) werd beoogd om te bewerkstelligen dat de weilanden voor hun functie bereikbaar bleven, hetgeen impliceert dat de weilanden ook met landbouwmachines konden worden bereikt, zij het “op de voor de lijdende erven minst bezwarende wijze”. Uit hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd is niet af te leiden dat voor het bewerken van de weilanden een minder bezwarende wijze bestaat dan de wijze waarop [eiser] dat thans doet. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een landbouwmachine van 20 ton, waarbij de druk op het pad door de wielen wordt verdeeld, niet noodzakelijk groter is dan de druk van een minder zware landbouwmachine met minder wielen die voor dezelfde werkzaamheden vaker van het pad gebruik moet maken. Nu verder niet uit de akte zelf is af te leiden met wat voor landbouwmachines van het recht van erfdienstbaarheid gebruik dient te worden gemaakt, is op grond van artikel 5:73 lid 1 BW het bestendig gebruik zonder tegenspraak beslissend voor de inhoud van de erfdienstbaarheid. Door de overgelegde verklaring van de loonwerker is voldoende aannemelijk geworden dat sinds 2002 gebruik wordt gemaakt van landbouwmachines van circa 20 ton, terwijl gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dit gebruik eerder heeft verboden. Voorshands wordt daarom aangenomen dat de erfdienstbaarheid (ook) het transport met landbouwmachines van circa 20 ton omvat. De omstandigheid dat het voorheen bestaande puinpad niet geschikt was voor deze machines, zoals [gedaagde] aanvoert, maakt het voorgaande niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat het vervoer over het puinpad in het verleden tot problemen heeft geleid.
9. Nu [gedaagde] het puinpad heeft afgegraven, is hij verplicht ervoor zorg te dragen dat [eiser] zonder vermindering van genot gebruik kan blijven maken van zijn recht van erfdienstbaarheid, zoals hiervoor uitgelegd. Dit voert echter niet zo ver dat [eiser] daarom zonder meer recht heeft op de aanleg van een nieuw puinpad. Nu ter zitting is gebleken dat gereden kan worden over het betonpad en over het daarnaast gelegen weiland, is de verwachting dat de bodemrechter [gedaagde] (nu) niet zal verplichten om een nieuw puinpad aan te leggen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan thans niet uitgesloten worden dat het betonpad en/of weiland als pad ook voldoet voor het gebruik van [eiser] en is het dus te voorbarig om [gedaagde] nu te verplichten om substantiële kosten te maken voor de aanleg van een nieuw puinpad. De gevorderde voorziening van [eiser] wordt dan ook afgewezen.
Eventuele schade die zou kunnen ontstaan door het rijden over het betonpad en/of naastgelegen weiland met landbouwmachines van maximaal 20 ton, zoals [eiser] vreest, komt evenwel voor rekening van [gedaagde] . Hij dient immers ervoor zorg te dragen dat het verlegde pad voor de zware machines begaanbaar is en blijft.
10. Gelet op bovenstaande, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de gevorderde voorziening af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.