Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
“ [medeverdachte 1] schijnt maandelijks geld aan de familie van [persoon 1] te geven, die vast zit. [persoon 1] is twee jaar geleden aangehouden na de vangst van ongeveer 4.000 kilo cocaïne in de haven van Vlissingen. Hij heeft geen namen genoemd. De partij cocaïne was van [medeverdachte 1] , [verdachte] en de eigenaar van [bedrijf 1 B.V.] ”.Verdachte was in 2006 voorzitter/bestuurder van de stichting “ [naam stichting] ”. Deze stichting heeft hetzelfde vestigingsadres als de bedrijven [bedrijf 1 B.V.] en [bedrijf 1 holding B.V.] in Amsterdam-Noord. De eindbestemming van [naam 1] , een droogdok van de onderneming [naam 5] , bleek daarnaast in directe relatie te staan tot verdachte, die een jeugdvriend van medeverdachte [medeverdachte 1] is. Het desbetreffende droogdok van [naam 5] bleek gevestigd te zijn op hetzelfde terrein in Antwerpen als het bedrijf [bedrijf 2] . Verdachte is de eigenaar van [bedrijf 2] en is aandeelhouder van [naam 5] geweest. Uit een in 2003 uitgevoerd rechtshulpverzoek in België blijkt dat het de bedoeling was dat [naam 1] zou worden gespoten en geschilderd door de onderaannemer [bedrijf 2] in een droogdok van [naam 5] . Hierdoor bood het bedrijf [bedrijf 2] een ideale legale eindbestemming voor [naam 1] . Onder het mom van een schilder- en/of reparatiebeurt zou de partij cocaïne in alle rust van boord kunnen worden gehaald. De fax- en telefoonnummers van [naam 5] werden aangetroffen op twee in beslag genomen papieren aan boord van [naam 1] .