ECLI:NL:RBAMS:2016:2138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
13.751.007-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en identiteitsverweer in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 april 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 28 januari 2016. Het EAB was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten op 19 januari 2015 en betreft een vrijheidsstraf van zeven jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname en Frans Guyana, heeft zich tijdens de zitting gepresenteerd onder de naam [persoon 2] en ontkende de identiteit van [persoon 1]. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat [persoon 1] en [persoon 2] dezelfde persoon zijn, gebaseerd op verschillende bewijsstukken, waaronder SIS-signaleringen en vingerafdrukken. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.007-16
RK-nummer: 16/724
Datum uitspraak: 12 april 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 januari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2015 door de substituut-procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[persoon 1] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Suriname) op [geboortedatum 1] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentie adres] ,
alias
[persoon 2] ,
geboren te [geboorteplaats 2] (Frans Guyana) op [geboortedatum 2] 1983
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat dat hij [persoon 2] is, dat hij is geboren in Frans Guyana en de Franse nationaliteit heeft. De naam [persoon 1] zegt hem niets en wordt niet door hem gebruikt.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verder betoogd dat niet vaststaat dat de opgeëiste persoon, die zij niet anders dan onder de naam [persoon 2] kent, de persoon is ten aanzien van wie de Belgische justitiële autoriteit een EAB heeft uitgevaardigd. Voorts geeft de opgeëiste persoon aan dat hij geen personen met de namen [persoon 1] en [naam 1] kent. Dat door een medewerker van de Dienst terugkeer en vertrek (
hierna: DT&V) is verklaard dat door de opgeëiste persoon zou zijn gezegd dat hij [persoon 1] heet, heeft geen waarde, nu deze verklaring niet door haar cliënt is ondertekend, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de persoon die zich [persoon 2] noemt, dezelfde persoon is als [persoon 1] ten aanzien van wie het EAB is uitgevaardigd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit uit de volgende stukken.
In het EAB staat als naam van de opgeëiste persoon vermeld: [persoon 1] .
Uit de SIS-signalering blijkt dat [persoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1983, één van de aliassen van [persoon 1] is. In de signalering is daarover het volgende opgenomen:

During a house search a person was found who identified himself as [naam 1] . He was not detained. Further investigation revealed that he had been found guilty of drug-related offices (de rechtbank begrijpt: offences) in the Netherlands under the false identity of [persoon 2] . He was also recognized by several persons as co-client of [naam 2] and [naam 3] . Further investigation revealed the suspects’s real identity, notably [persoon 1] .
Daarnaast blijkt uit de ter zitting door de officier van justitie overgelegde stukken het volgende.
In een ‘sfeer proces-verbaal’ is gerelateerd dat de persoon die zich [persoon 2] noemt, bij de DT&V heeft verklaard dat hij [persoon 1] is, geboren op [geboortedatum 1] 1982, en dat hij over de Surinaamse nationaliteit beschikt. De omstandigheid dat dit sfeer proces-verbaal niet door hemzelf is ondertekend doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
In een ‘proces-verbaal verhoor verdachte’ van 11 januari 2016 heeft [persoon 2] bovendien desgevraagd verklaard dat het kan dat hij de naam [persoon 1] (
de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) in het verleden als alias heeft gebruikt, nadat hij in eerste instantie had verklaard dat die naam hem niets zei.
Ten slotte heeft de Belgische justitiële autoriteit vingerafdrukken van de opgeëiste persoon verstrekt en de vingerafdrukken van de aangehouden persoon [persoon 2] (biometrienummer [nummer] ) komen overeen met de vingerafdrukken die de Belgische justitiële autoriteit heeft verstrekt.
Het bovenstaande in samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat [persoon 1] en [persoon 2] een en dezelfde persoon zijn. De opgeëiste persoon is de persoon die thans in overleveringsdetentie zit en ter zitting is verschenen.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, [kamer] , van 26 november 2014, referentie: AN60.F1.005018-13, vonnisnummer 5367.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Voorts heeft zich geen van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c OLW genoemde omstandigheden voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB vakje 3.4 aangekruist en heeft aanvullend verklaard dat de opgeëiste persoon, indien hij wordt overgeleverd, binnen een termijn van 15 dagen na de dag waarop hij wordt overgeleverd in verzet kan komen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[persoon 1]alias[persoon 2]aan de substituut-procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Antwerpen wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. I.M.L. Felix en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.