ECLI:NL:RBAMS:2016:2133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 572
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanmeerpalen in Amsterdam; beoordeling van zelfstandige functie en afwijking bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2016 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van zes aanmeerpalen door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid. De eisers, een vrouw en een man uit Amsterdam, stelden dat de aanmeerpalen en het ponton een functioneel geheel vormen en dat de vergunning ten onrechte was verleend. De rechtbank oordeelde echter dat de vier aanmeerpalen een zelfstandige functie hebben ten opzichte van het ponton en dat zij afzonderlijk van het ponton kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor weigering van de vergunning, aangezien vijf aanmeerpalen binnen het functieaanduidingsvak vallen waar rondvaartboten en een bedrijfsboot zijn toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon afwijken van het bestemmingsplan op basis van artikel 25 van de planregels, dat een bevoegdheid biedt voor kleine bouwwerken. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, omdat de aanmeerpalen ten dienste staan van de functies in het naastgelegen functieaanduidingsvak en de vergunningverlening rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/572

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , eiseres

[de man], eiser,
beiden te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. C.L. Knijff),
en
het algemene bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid, gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Peters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid B.V. handelend onder de naam Blue Boat Company, te Amsterdam, de derde-partij,
(gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2013 (het primaire besluit) heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor de realisering van een zestal aanmeerpalen ter hoogte van de [straat] te Amsterdam.
Bij besluit van 16 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016, gevoegd met zaaknummers AMS 12/6269 en AMS 15/569. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [medewerker] , werkzaam bij de derde-partij.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1.1
De rechtbank verwijst voor de feiten en omstandigheden allereerst naar de rechts-overwegingen 1.1 en 1.2 van haar uitspraak van heden met zaaknummer AMS 12/6269.
1.2
Op 30 oktober 2012 is bij verweerder een aanvraag binnengekomen om een omgevingsvergunning voor het project SK: [straat] (project), bestaande uit de bouw van vier aanmeerpalen rondom een ponton en twee aanmeerpalen aan het eind van de zogenaamde kippensteiger. Op 12 november 2012 heeft de derde-partij een gewijzigde aanvraag ingediend voor wat betreft de situering van de aanmeerpalen rondom het ponton.
1.3
Bij het primaire besluit is ten behoeve van het project een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het in strijd met het bestemmingsplan “Museumplein e.o.” gebruiken van gronden als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, sub a en c, van de Algemene wet bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft hierbij gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid aanhef en sub a, onder 2, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) af te wijken van het bestemmingsplan.
1.4
Ter plaatse van het bouwplan gold ten tijde van de verlening van de omgevings-vergunning het bestemmingsplan “Museumplein e.o.” (oude bestemmingsplan). Op 31 juli 2013 is het op dit moment geldende, op 25 mei 2011 vastgestelde, bestemmingsplan “Museumkwartier en Valeriusbuurt” (bestemmingsplan) in werking getreden. Op de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd rust de bestemming ‘Water’ en de dubbelbestemming ‘Waterstaat-waterkering’ en, waar dit op de verbeelding is ingetekend, een functie-aanduidingsvlak dat diverse functies kent, waaronder ‘specifieke vorm van water – rondvaartboot’ en ‘specifieke vorm van water – bedrijfsboot’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de motivering aangepast, in die zin dat artikel 25, onder a, tweede lid, van de planregels een binnenplanse bevoegdheid bevat tot afwijking ten behoeve van kleine bouwwerken. Volgens verweerder kunnen de aanmeerpalen vanwege hun beperkte omvang en de geringe ruimtelijke uitstraling als zodanig worden aangemerkt. Het belang van de rederij en de veilige en vlotte doorvaart dienen te prevaleren. Daarbij komt dat de aanmeerpalen, inclusief de aanmeerpaal die buiten het functieaanduidingsvlak is gesitueerd, ten dienste staan van de functies die in het functieaanduidingsvlak zijn toegestaan, te weten de bedrijfsboot en de rondvaartboten. Verweerder heeft zich gelet daarop op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning onder gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 25, onder a, tweede lid, van de planregels op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 1, van de Wabo verleend kan worden.
3. Eisers voeren aan dat de aanmeerpalen gezamenlijk met het ponton aangevraagd hadden moeten worden, omdat het een onsplitsbaar bouwwerk betreft en dat verweerder in redelijkheid niet van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken. De belangenafweging is ondeugdelijk en het bouwplan is in strijd met voorgenomen beleid. De rechtbank zal deze beroepsgronden achtereenvolgens bespreken.
4.1
Eisers voeren over de onsplitsbaarheid van het bouwplan aan dat het ponton en de vier aanmeerpalen een functioneel geheel vormen. Het ponton kan niet zonder de aanmeerpalen worden afgemeerd; anders zou het afdrijven. Daarbij komt dat er op 20 november 2014 een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het ponton en de aanmeerpalen, zodat door verweerder zelf ook wordt erkend dat het ponton en de aanmeerpalen een geheel vormen. Eisers verwijzen naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat het ponton en de aanmeerpalen bij de aanvraag van 20 november 2014 gezamenlijk zijn aangevraagd niet maakt dat de aanmeerpalen niet apart hadden kunnen worden aangevraagd. Het ponton is functioneel gezien niet noodzakelijk voor de aanmeerpalen.
4.3
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de vier aanmeerpalen niet gelijktijdig met het ponton hadden moeten worden aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de aanmeerpalen een zelfstandige functie ten opzichte van het ponton en kunnen zij afzonderlijk van het ponton worden gerealiseerd. Andersom is dit evenwel inderdaad niet het geval. Er bestond in die zin dus geen weigeringsgrond, die aan vergunningverlening in de weg stond.
5.1
Eisers betogen allereerst dat verweerder in redelijkheid geen medewerking had kunnen verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat de aanmeerpalen geen bouwwerken zijn van ‘algemeen nut’. Deze aanmeerpalen zijn immers uitsluitend bestemd voor de exploitatie van de rederij. Daarbij kent het bestemmingsplan alleen specifieke bouwregels voor steigers in de bestemming ‘Water’ en niet voor de aanmeerpalen. Aannemelijk is dat de aanmeerpalen, bouwwerken, niet vallen onder de bouwregels van het bestemmingsplan en daarom ook niet gewenst zijn. Met betrekking tot aanmeerpaal 5 wordt aangevoerd dat deze buiten het functieaanduidingsvlak ligt. Zelfs als voor de activiteit bouwen zou kunnen worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de planregels, dan nog is het voorgenomen gebruik van de paal in strijd met het bestemmingsplan, omdat de paal niet ten dienste staat van de bestemming ‘Water’. Dat de paal ten dienste zou staan van het naastgelegen functieaanduidingsvlak doet niet ter zake. Eisers voeren verder aan dat de aanmeerpalen 1 en 2, ter plaatse van het ponton, en aanmeerpaal 5, een illegale situatie in de hand werken, omdat aan deze palen rondvaartboten worden afgemeerd die deels het functieaanduidingsvlak overschrijden. De boten zijn hierdoor deels in de vaarweg gesitueerd, hetgeen een onveilige situatie creëert. De nautische veiligheid is eveneens een aspect dat bij de ruimtelijke belangenafweging dient te worden betrokken. Het bestemmingsvlak ten behoeve van de rederij dient strikt te worden gehanteerd. Het is niet groter, omdat hieruit een nautisch onveilige situatie zou voortvloeien. Dat de situatie onveilig is, hebben eisers al in de bezwaarfase aangetoond aan de hand van een rapport van Vaarschool Bateaulien over hoe de mogelijkheid om de manoeuvreren feitelijk wordt ervaren. Daarnaast is de huidige situering van de aanmeerpalen in strijd met de Keur AGV en de legger. Bij de belangenafweging heeft verweerder verder ten onrechte overwogen dat eisers er relatief kort wonen. Eiser is al sinds mei 1991 eigenaar van de [adres] . De rederij is sinds 1991 fors gegroeid. Ten slotte voeren eisers aan dat er strijd is met het voorgenomen beleid zoals uitgewerkt in de Nota Varen in Amsterdam 2.1.
5.2
Volgens verweerder heeft hij bij het bestreden besluit het bestemmingsplan op juiste wijze toegepast en heeft hij in redelijkheid medewerking aan de legalisering van de aanmeerpalen kunnen verlenen. Voor wat betreft de Keur AGV stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanmeerpalen onder het overgangsrecht vallen.
5.3
Artikel 25, sub a, onder 2, van de planregels bevat een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, plastieken, vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige instructies en ondergrondse vuilstortcontainers.
5.4
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanmeerpalen 1 t/m 4 alsmede paal 6 binnen het functieaanduidingsvlak ‘specifieke vorm van water – rondvaartboten’/’specifieke vorm van water – bedrijfsboot’ vallen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat uit het bestemmingsplan voortvloeit dat ten behoeve van de bestemming mag worden gebouwd. In het functieaanduidingsvlak zijn rondvaartboten en een bedrijfsboot toegestaan. Aannemelijk is dat de aanmeerpalen die in het functieaanduidingsvlak zijn gesitueerd dienen ten behoeve van deze functies. Met betrekking tot aanmeerpaal 5 acht de rechtbank het aannemelijk dat hij net buiten het functie-aanduidingsvlak is gesitueerd. Anders dan eisers leest de rechtbank in artikel 25 een bevoegdheid om ten behoeve van aanmeerpaal 5 af te wijken van het bestemmingsplan. Het betoog dat uit de opsomming zou volgen dat het moet gaan om bouwwerken van algemeen nut en dat de aanmeerpalen hieraan niet zouden moeten voldoen, slaagt niet. Het vereiste dat het om bouwwerken van algemeen nut moet gaan, staat niet als zodanig vermeld. Dat aanmeerpalen niet in de opsomming zijn inbegrepen doet hieraan niet af, aangezien het geen limitatieve opsomming betreft. Vast staat verder dat aanmeerpaal een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat de aanmeerpaal ten dienste van de functies in het naastgelegen functieaanduidingsvlak is gerealiseerd, omdat deze het afmeren van de in dat vlak toegestane rondvaartboten faciliteert en deze boten, mits zij juist zijn afgemeerd, binnen de afmetingen van het functieaanduidingsvlak vallen. Door de aanmeerlijn wat verder te vieren kunnen de rondvaartboten binnen het vlak aan deze aanmeerpaal, welke op korte afstand is gesitueerd van het functieaanduidingsvlak worden afgemeerd. Niet gezegd kan dan ook worden dat aanmeerpaal 5 per definitie een illegale situatie in de hand werkt, nog daargelaten of het een overschrijding van het functieaanduidingsvlak door de rondvaartboten niet ook onder het overgangsrecht valt. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de nautische veiligheid in geding is, zelfs niet bij een kleine overschrijding van het functieaanduidingsvlak. Verwezen wordt naar hetgeen in overweging 4.5 van de uitspraak van deze rechtbank van heden met zaaknummer AMS 15/569 is overwogen. Daarbij is niet in geschil dat aanmeerpaal 5 niet in het doorvaartprofiel is gelegen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het advies van Vaarschool Bateaulien niet kan worden afgeleid dat er strijd is met de legger. Met betrekking tot de ruimtelijke uitstraling van aanmeerpaal 5 zelf overweegt de rechtbank dat niet valt in te zien dat deze zodanig is dat deze ruimtelijke uitstraling aan afwijking van het bestemmingsplan in de weg zou kunnen staan. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de aanmeerpalen, gelet op het overgangsrecht zoals vermeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Keur AGV, hiermee niet in strijd zijn, aangezien niet in geschil is dat deze aanmeerpalen in 2002 al waren geplaatst. De rechtbank acht het voorgenomen beleid de ‘Nota varen in Amsterdam 2.1’ niet relevant voor het voorliggende geval. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de nautische veiligheid ter hoogte van het ponton evenmin in het geding is, waarbij zij verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5 in voornoemde uitspraak in de zaak AMS 15/569. Dat betekent dat verweerder, ook na heroverweging, aan vergunningverlening heeft kunnen vasthouden.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding voor vergoeding door verweerder van het door eisers betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mrs. P.H.A. Knol en A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.
griffier
voorzitter
de griffier is buiten staatte tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.