In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Waternet en een gedaagde, die in een woning in Amsterdam woont. Waternet, als exclusieve drinkwaterleverancier in de gemeente Amsterdam, heeft de gedaagde driemaal gefactureerd voor de levering van drinkwater. De gedaagde heeft echter geen betaling verricht en betwistte de aanwezigheid van een overeenkomst tot levering van water. Waternet vorderde onder andere de machtiging om de wateraansluiting te onderbreken en ontruiming van de woning om toegang te krijgen tot de watermeetinrichting.
De kantonrechter oordeelde dat Waternet onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een overeenkomst met de gedaagde. De enkele omstandigheid dat de gedaagde op het adres staat ingeschreven en water heeft verbruikt, was niet voldoende om te concluderen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. De rechter verwees naar artikel 7:7 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat bij ongevraagde levering van water aan een natuurlijk persoon geen betalingsverplichting ontstaat. De gedaagde was derhalve niet onrechtmatig jegens Waternet en was niet verplicht te betalen voor het verbruikte water.
De zaak werd verwezen naar de rol van 2 mei 2016, zodat partijen in de gelegenheid werden gesteld om zich uit te laten over de vraag of het water ongevraagd was geleverd en de toepasselijkheid van artikel 7:7 lid 2 BW. De kantonrechter hield alle overige beslissingen aan, maar verleende Waternet wel de machtiging om de ongevraagde levering te onderbreken, aangezien de gedaagde geen overeenkomst wenste te sluiten en gebruik bleef maken van het geleverde water zonder te betalen.