Beoordeling
Tijdigheid verzoek
5. [verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, nu het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
6. In deze zaak gaat het allereerst om de vraag of GCA [verzoekster] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Het ontslag op staande voet is een uiterst middel dat slechts mag worden toegepast als van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. GCA is in dit geval te lichtvaardig overgegaan tot het ontslag op staande voet. Zij heeft zelf aangevoerd dat haar rechtsvoorgangster in 2011 een waarschuwingsbrief aan [verzoekster] heeft opgesteld vanwege het werken van te weinig uren, waarvan [verzoekster] de ontvangst overigens heeft betwist. Dat [verzoekster] gewaarschuwd zou zijn, is overigens ook niet aan haar medegedeeld bij het ontslag. GCA heeft [verzoekster] vervolgens gedurende enkele jaren zelfstandig in het pand laten werken, zonder enige controle op uren. GCA voerde wel periodieke evaluatiegesprekken met Intergraph, maar gesteld noch gebleken is dat Intergraph daarin concrete klachten heeft geuit die waren te herleiden tot het aantal uren dat [verzoekster] werkte. Het stond [verzoekster] vrij haar eigen werktijden in de avond in te delen en haar man mee te nemen om te helpen schoonmaken. In de praktijk maakte zij al geruime tijd de ene dag meer uren dan de andere. Daaruit maakt de kantonrechter op dat geen sprake was van een situatie waarin [verzoekster] op voorhand – zonder waarschuwing – behoorde te weten dat haar gedrag volstrekt ontoelaatbaar was. GCA heeft [verzoekster] , na ontvangst van een door Intergraph opgesteld uren overzicht over slechts één maand, na een dienstverband van meer dan zeven jaren, ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter was op dat moment geen sprake van een situatie waarin van de werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren en had GCA minder ingrijpende maatregelen kunnen nemen.
7. Bovendien is ter zitting gebleken dat GCA na ontvangst van de urenrapportage van Intergraph aan Intergraph heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen. Vervolgens heeft GCA de ontslagbrief opgesteld, die zij op 5 november 2015 aan (de echtgenoot van) [verzoekster] heeft afgegeven. Uit deze gang van zaken maakt de kantonrechter op dat GCA niet voornemens was zelf te onderzoeken of de urenrapportage juist was en ook niet om [verzoekster] ’s kant van het verhaal te horen, terwijl over de feiten op dat moment geen volledige duidelijkheid bestond. GCA heeft daarnaast niet aangevoerd en overigens is ook niet gebleken dat zij de urenrapportage, die kennelijk de basis vormde voor het ontslag, aan [verzoekster] heeft voorgelegd met het verzoek daarop te reageren. Daardoor heeft [verzoekster] zich niet deugdelijk kunnen verweren. Voorts is niet gebleken dat GCA de persoonlijke omstandigheden en de gevolgen van het ontslag voor [verzoekster] in haar afwegingen heeft betrokken. Mede tegen de achtergrond van het gegeven dat GCA wist dat [verzoekster] de werkzaamheden samen met haar echtgenoot uitvoerde en de werkuren daardoor konden afwijken, had het in het kader van goed werkgeverschap op de weg van GCA gelegen zich te verdiepen in het verweer van [verzoekster] . Het had – als [verzoekster] destijds had aangegeven dat het urenoverzicht onjuist was – in de rede gelegen dat GCA naar aanleiding daarvan nader onderzoek had gedaan, voordat zij overging tot het ontslag op staande voet, juist omdat een verdenking nog geen dringende reden is (zie Gerechtshof Den Haag 31 juli 2008, JAR 2008/241).
8. GCA heeft weliswaar nog aangevoerd dat [verzoekster] niet inhoudelijk heeft gereageerd na ontvangst van de ontslagbrief, maar uit de hiervoor geschetste handelwijze is niet gebleken dat GCA [verzoekster] daadwerkelijk om een reactie had gevraagd voordat zij het ontslag op staande voet heeft aangezegd. Daarnaast heeft GCA aangevoerd dat een rechtsgeldig ontslag op staande voet zonder hoor en wederhoor mogelijk is. Weliswaar staat het ontbreken van hoor en wederhoor op zichzelf niet in de weg aan het aannemen van een dringende reden, maar is dat naar het oordeel van de kantonrechter wel een gezichtspunt in de afweging van alle omstandigheden van het geval of zich een dringende reden voordoet.
Billijke vergoeding
9. Uit artikel 7:681 lid 1, sub a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, daarmee al invulling is gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid die vereist is voor het toekennen van een billijke vergoeding (
Kamerstukken II2013-2014, 33 818, nr. 4, p. 61 en
Kamerstukken I,2013-2014, 33 818, C, p. 113). Nu hiervoor geoordeeld is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, wijst de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook toe.
10. Over de hoogte van de billijke vergoeding overweegt de kantonrechter dat de billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1, sub a, BW kwalificeert als een alternatief voor vernietiging van de opzegging en dus voor herstel van de arbeidsrelatie. [verzoekster] heeft er in dit geval voor gekozen het ontslag in stand te laten en toekenning van de billijke vergoeding te verzoeken. De kantonrechter ziet daarin aanleiding de billijke vergoeding te relateren aan de economische waarde die herstel van het dienstverband voor de werknemer zou hebben gehad en niet meer dan dat. De kantonrechter neemt bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding in aanmerking dat het in de rede had gelegen dat GCA bij een verzoek tot vernietiging van het ontslag door [verzoekster] een verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding zou hebben ingediend en dat dat verzoek binnen vier weken zou zijn behandeld. Gelet op het feit dat [verzoekster] tijdens deze procedure niet gemotiveerd heeft weersproken dat zij samen met haar man (gemiddeld) minder dan de overeengekomen 17,5 uur per week bij Intergraph heeft schoongemaakt, is de kans zeer wel aanwezig dat zij verwijtbaar heeft gehandeld en de ontbinding in dat geval met inachtneming van artikel 7:671b lid 8 BW zou zijn toegewezen per 1 april 2016. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding daarom vaststellen op € 5.000,00 bruto, hetgeen (afgerond) overeenkomt met het salaris inclusief vakantiegeld over de periode van 5 november 2015 tot 1 april 2016. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal zoals hierna gespecificeerd worden toegewezen.
Vergoeding vanwege onregelmatige opzegging
11. [verzoekster] heeft voorts een verzoek tot vergoeding vanwege een onregelmatige opzegging ingediend. In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat
“een aanspraak op ten onrechte niet genoten loon kan worden verdisconteerd in de billijke vergoeding”(
Kamerstukken II2013-2014, 33 818, 7, p.55 en
Kamerstukken I2013-2014, 33 818, C, p. 92). Nu de billijke vergoeding is gerelateerd aan het salaris dat [verzoekster] zou hebben ontvangen over de periode van 5 november 2015 tot 1 april 2016 als het ontslag op staande voet vernietigd was, wijst de kantonrechter een separate vergoeding vanwege onregelmatige opzegging af vanwege de overlap van deze vergoedingen.
Transitievergoeding
12. [verzoekster] heeft ook verzocht om toekenning van de transitievergoeding. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarden voor toekenning van transitievergoeding is voldaan in die zin dat [verzoekster] ten minste 24 maanden bij GCA in dienst is geweest en de arbeidsovereenkomst door GCA is opgezegd. GCA heeft op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c aangevoerd dat de transitievergoeding niet verschuldigd is, omdat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
12. De kantonrechter stelt voorop dat, hoewel sprake is van samenloop tussen de billijke vergoeding en de transitievergoeding, deze elkaar in dit geval niet uitsluiten. Hoewel het zich al dan niet voordoen van een dringende reden niet zonder meer uitsluit dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, staat naar het oordeel van de kantonrechter gezien de feiten niet vast dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Dat betekent dat GCA de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding voor een bedrag van € 2.303,00 bruto. Conform artikel 7:686a lid 1 zal de wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen vanaf 6 december 2015.
Achterstallig salaris en wettelijke verhoging
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst per 5 november 2015 is geëindigd. In beginsel heeft [verzoekster] dan ook recht op het salaris tot die datum. GCA heeft onvoldoende onderzocht en onderbouwd of en, zo ja, hoeveel uren [verzoekster] te weinig heeft gewerkt. Voor verrekening van de te weinig gewerkte uren of uitbetaling van slechts 16,4 gewerkte uren ziet de kantonrechter daarom geen aanleiding. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding voor een schadevergoeding op grond van artikel 7:677 BW. De kantonrechter wijst het gevorderde salaris over de periode van 5 oktober 2015 tot 5 november 2015 en de wettelijke rente vanaf 6 december 2015 dan ook toe, gelet op artikel 7:623 BW. De wettelijke verhoging over dat salaris wordt gematigd tot 25% en de daarover verschuldigde wettelijke rente zal vanaf 1 januari 2016 worden toegewezen.
Proceskosten
15. GCA zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.