ECLI:NL:RBAMS:2016:1663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
HA RK 83.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot verschoning in strafzaken door leden van de rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2016 een beslissing genomen op verzoeken tot verschoning van de leden van de strafkamer, ingediend onder rekestnummer C/14/603533 HA RK 83.2016. De verzoeken zijn ingediend door de rechters R.A. Overbosch, J.B. Oreel en M.J.A. Duker. De aanleiding voor de verzoeken was een telefonische benadering van de voorzitter van de strafkamer door de rechter-commissaris op 19 februari 2016, waarbij mededelingen zijn gedaan over een nader verhoor van een getuige. De rechters voelden zich niet vrij om deze informatie met de verdediging te delen, wat hen deed besluiten om een verschoningsverzoek in te dienen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 518 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in een verschoningsprocedure moet worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval zijn de mededelingen die de leden van de strafkamer hebben ontvangen, zodanig dat zij deze niet met de overige procesdeelnemers kunnen delen. Dit leidt tot de conclusie dat er een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is.

De rechtbank heeft daarom de verzoeken tot verschoning toegewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot verschoning. Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 518 lid 3 Sv geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op de onder rekestnummer C/14/603533 HA RK 83.2016 ingeschreven verzoeken tot verschoning ingediend door:
Mrs. R.A. OVERBOSCH, J.B. OREEL en M.J.A. DUKER, leden van de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling Publiekrecht van de Rechtbank te Amsterdam zijn onder parketnummers [parketnummer] , [parketnummer] en [parketnummer] drie strafzaken aanhangig.
1.2
Op 19 februari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden waarop voornoemde strafzaken zijn behandeld door een meervoudige strafkamer bestaande uit de rechters.
1.3
Ter terechtzitting heeft de strafkamer -onder meer- beslist dat de rechter-commissaris een persoon, die door hem als getuige is gehoord met toepassing van artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, nader diende te horen over hetgeen deze aanvankelijk tegenover de politie had verklaard.

2.De verzoeken

Aan de verzoeken wordt ten grondslag gelegd dat de voorzitter van de strafkamer op 19 februari 2016 telefonisch is benaderd door de betrokken rechter-commissaris. Daarbij heeft de rechter-commissaris mededelingen gedaan ten aanzien van het door de strafkamer opgedragen nadere verhoor. Deze mededelingen heeft de voorzitter daarop gedeeld met de oudste- en de jongste rechter. De inhoud van de voornoemde mededelingen is zodanig dat de rechters zich niet vrij achten deze met de verdediging te delen.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 518 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient in een verschoningsprocedure te worden beslist of er sprake is van de in artikel 512 Sv genoemde feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uit voormeld artikel valt af te leiden dat de behandeling van een verschoningsverzoek, anders dan de behandeling van een wrakingsverzoek, niet ter terechtzitting behoeft plaats te vinden. De rechtbank zal daarom zonder mondelinge behandeling een beslissing nemen op het verzoek.
3.2
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Vervolgens dient te worden onderzocht of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Het is de leden van de strafkamer niet toegestaan direct of indirect over een voor hen aanhangige zaak een bijzondere inlichting of mededeling te doen of aan te nemen. Deze regel vloeit onder meer voort uit het bepaalde bij artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Nu de leden van de strafkamer mededelingen zijn gedaan waarvan zij de inhoud naar hun oordeel niet kunnen delen met de overige procesdeelnemers, en om die reden voor hen aanleiding vormen tot het onderhavige verschoningsverzoek, moet ervan worden uitgegaan dat zich de hiervoor onder 3.3 beschreven omstandigheid voordoet. De verzoeken worden toegewezen.
De rechtbank:
 wijst de verzoeken tot verschoning toe en bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot verschoning;
 beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 518 lid 2 Sv. wordt toegezonden aan:
 de raadslieden van verdachten,
 de officier van justitie;
 de rechters.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mr. M.V. Ulrici en mr. A.J. Dondorp, leden, op 22 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 518 lid 3 Sv geen voorziening open.