ECLI:NL:RBAMS:2016:1657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
HA RK 42.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter na intrekking vordering in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken was in een familiekwestie betreffende de verblijfplaats van haar moeder, die onder curatele was gesteld. Het wrakingsverzoek was ingediend na de intrekking van een vordering door de advocaat van de moeder van verzoekster tijdens een zitting op 3 februari 2016. Verzoekster voelde zich benadeeld omdat zij niet de gelegenheid kreeg om te reageren op de intrekking van de vordering en beschuldigde de rechter, mr. M. van Walraven, van partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om verzoekster niet aan het woord te laten na de intrekking van de vordering een processuele beslissing was en dat deze beslissing, hoewel onjuist, niet op zichzelf grond voor wraking opleverde. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in haar verzoek tot wraking kon worden ontvangen, omdat er op het moment van het verzoek geen vordering meer tegen haar aanhangig was. De rechtbank vond het spijtig dat de rechter niet beter had uitgelegd waarom verzoekster niet meer betrokken was bij de zaak, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een schending van de rechterlijke onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 3 februari 2016 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 42.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting gehouden op 3 februari 2016, inhoudende het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 9 februari 2016.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015, waar de rechtbank verzoekster, haar gemachtigde en de rechter heeft gehoord. De gemachtigde van verzoekster heeft pleitaantekeningen overgelegd. De uitspraak is bepaald op 2 maart 2016.

2.De beoordeling

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Bij de rechter is een zaak tegen verzoekster (en de curator) als gedaagde in behandeling met zaaknummer / rolnummer C/13/596671 / KG ZA 15-1348.
De moeder van verzoekster is onder bewind en aansluitend onder curatele gesteld. De moeder heeft vier dochters, die met elkaar in onmin leven. In geschil is de verblijfplaats van de moeder. Verzoekster heeft haar moeder in april 2015 in huis genomen. De curator was het daar niet mee eens. Sindsdien zijn er drie kort gedingen gevoerd, waaronder de zaak die thans bij de rechter in behandeling is. In de eerste zaak heeft verzoekster gevorderd dat de curator zou gedogen dat de moeder bij haar zou verblijven. Deze vordering is door de rechter afgewezen. In het tweede kort geding heeft de curator gevorderd dat verzoekster veroordeeld zou worden haar moeder over te brengen naar een door de curator te bepalen plaats. De rechter heeft die vordering onder voorwaarden toegewezen. Sinds 27 december 2015 verblijft de moeder bij een zuster van verzoekster.
Bij dagvaarding van 9 november 2015 heeft de moeder gevorderd dat het de curator wordt verboden om haar zonder toestemming van haar advocaat naar een andere verblijfplaats dan bij verzoekster te (doen) brengen. Voort is gevorderd dat het verzoekster wordt verboden om haar op instructie van de curator tegen haar wil over te brengen naar een andere verblijfplaats. Op de zitting van 16 november 2015 is deze vordering door de rechter behandeld en is de zaak aangehouden om de moeder te horen. Afgesproken is dat de rechter de moeder zou horen op 17 november 2015 uitsluitend in aanwezigheid van haar advocaat en de curator. Na het bezoek van de rechter aan de moeder is de behandeling van de zaak op 3 februari 2016 voortgezet.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 3 februari 2016 heeft de advocaat van de moeder nadat de zaak was uitgeroepen, in verband met de gewijzigde omstandigheid dat de moeder thans bij een andere dochter verblijft, de vordering tegen verzoekster ingetrokken. De vordering tegen de curator is gewijzigd in die zin dat alleen nog wordt gevorderd dat het de curator wordt verboden enige handeling te verrichten die ertoe strekt dat de moeder zonder toestemming van haar advocaat wordt overgebracht naar een andere verblijfplaats dan haar huidige.
Na de intrekking van de vordering tegen verzoekster heeft de rechter de advocaat van de moeder en die van curator het woord gegeven.
Daarna heeft de rechter meegedeeld dat, gelet op de intrekking van de vordering jegens verzoekster, verzoekster niet meer bij de zaak betrokken is en heeft de rechter de advocaat van de moeder laten repliceren.
Op het moment dat de rechter de curator in de gelegenheid wilde stellen om te dupliceren, heeft de gemachtigde namens verzoekster het wrakingsverzoek gedaan. Als grond daarvoor heeft hij volgens het proces-verbaal voorgedragen “kort gezegd” dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt doordat hem de mond is gesnoerd, zowel op de vorige zitting als de huidige zitting. Voorts is als wrakingsgrond voorgedragen dat de rechter de moeder heeft gehoord buiten aanwezigheid van verzoekster en haar gemachtigde.

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoekster heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Hoewel de weergave in het proces-verbaal van de zitting anders kan doen vermoeden, zien de voorgedragen wrakingsgronden op de gang van zaken bij de tweede behandeling van het derde kort geding op 3 februari 2016 in samenhang met de wijze waarop de rechter verzoekster en haar gemachtigde heeft bejegend bij de eerste twee kort gedingen.
3.2
Volgens verzoekster is zij niet in staat gesteld om te reageren op de intrekking van de vordering en heeft de rechter haar de mond gesnoerd.
3.3
Ingevolge de wet heeft een intrekking van de vordering na de uitroeping van de zaak geen ander gevolg dan dat de rechter geen oordeel meer kan geven over hetgeen is gevorderd, aldus verzoekster. Een dergelijk intrekking maakt nog geen einde aan het geding. Daarvan is pas sprake als de gedaagde partij te kennen heeft gegeven dat zonder voorwaarden met de intrekking wordt ingestemd. Dit brengt met zich mee dat de gedaagde te wiens aanzien de vordering is ingetrokken aan het processueel debat kan blijven deelnemen en tenminste in de gelegenheid moet worden gesteld om zich over de intrekking te beraden en zich daarover uit te laten.
3.4
De rechter heeft de processuele positie van verzoekster ten onrechte niet langer erkend. Dat vormt op zich al een grond tot wraking, maar in ieder geval in samen-hang bezien met de overige aan het verzoek ten grondslag aangevoerde feiten en omstandigheden, waaronder de wijze waarop verzoekster door de rechter is bejegend.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft primair aangevoerd dat verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk is, omdat op het moment dat het wrakingsverzoek werd gedaan, geen vordering meer tegen haar aanhangig was. De rechter zou dus jegens haar geen inhoudelijke beslissing meer (kunnen) nemen.
4.2
De beslissing om na de intrekking van de vordering verzoekster niet meer het woord te geven is een processuele beslissing. Deze beslissing is niet genomen uit vooringenomenheid, maar naar aanleiding van de intrekking. Dat verzoekster het kennelijk niet eens is met de intrekking, verandert daar niets aan. De rechter is van mening dat zij niet de (geobjectiveerde) schijn van partijdigheid heeft gewekt.
4.3
De rechter heeft toegegeven dat zij haar beslissing om verzoekster niet meer aan het woord te laten vanwege de intrekking van de vordering wellicht beter had moeten uitleggen aan verzoekster, mede in het licht dat zij eerder had gesteld dat alle partijen het woord konden voeren. Maar als rechter kon zij die intrekking niet ongedaan maken en het standpunt van verzoekster over die intrekking was daarom niet relevant voor het verdere verloop van het geding. aldus de rechter.
4.4
Bij de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek heeft de rechter hieraan toegevoegd dat zij wel had bemerkt dat verzoekster en haar gemachtigde nog wat wilden zeggen. Zij had ook bedacht dat hier nog iets mee moest gebeuren op de zitting, maar dat is er niet meer van gekomen.
4.5
De rechter heeft het als vervelend ervaren dat de zitting zo is verlopen, maar zij was verder duidelijk in haar reactie. Bij aanvang van de zitting heeft zij toegelicht welke vorderingen er nog bestonden en ook heeft zij desgevraagd verteld over haar ervaringen bij het bezoek aan de moeder op 17 november 2015.

5.De gronden van de beslissing

5.1.
De rechtbank acht verzoekster ontvankelijk in haar verzoek. Door de intrekking van de vordering is het geding jegens verzoekster nog niet geëindigd (is er nog geen einde gekomen aan de tussen deze partijen aanhangige procedure), omdat daartoe instemming van beide partijen nodig is en omdat nog een beslissing kan volgen over de kosten. Partijen dienden nog in de gelegenheid te worden gesteld om zich daarover uit te laten.
5.2
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4
De beslissing van de rechter om verzoekster en haar gemachtigde niet aan het woord te laten na de intrekking van de vordering jegens verzoekster is een processuele beslissing. Het door een rechter nemen van een (niet welgevallige) processuele beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.1 is weergegeven, was de beslissing van de rechter onjuist. Echter, ook een onjuiste beslissing is in beginsel geen grond tot wraking, zoals de rechter terecht heeft aangevoerd.
Dat kan anders zijn indien de beslissing onbegrijpelijk is. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De mededeling van de rechter dat gelet op de intrekking van de vordering jegens verzoekster, verzoekster niet meer in de zaak was betrokken, waarbij zij kennelijk doelde op de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de moeder en de curator, was op zich niet onbegrijpelijk. Beredeneerd vanuit de visie van de rechter over de procespositie van verzoekster, had verzoekster ter zitting ook geen rol meer.
5.5
Verzoekster heeft uit deze mededeling en de houding van de rechter ter zitting naar het oordeel van de rechtbank, terecht, afgeleid dat zij ook niet meer in de gelegenheid zou worden gesteld om zich uit te laten over de intrekking (of de proceskosten), waardoor verzoekster niet (meer) is gehoord.
5.6
Daargelaten de vraag of een schending van hoor en wederhoor er in alle gevallen toe leidt dat de betrokken rechter daarmee blijk heeft gegeven van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid of daarvan de schijn heeft gewekt, is het invoelbaar dat de gang van zaken op de zitting voor verzoekster tot onbegrip heeft geleid. De rechter heeft ook toegegeven dat zij dit beter had moeten uitleggen.
5.7
De rechtbank doelt hierbij op de volgende feiten en omstandigheden. De intrekking van de vordering is pas na de uitroeping op de (2e) zitting gedaan. Begrijpelijk is dat verzoekster daardoor overrompeld was. De rechter heeft toegegeven dat zij tijdens de zitting had bemerkt dat er bij verzoekster behoefte bestond om te reageren. Kennelijk ook omdat de repliek lang duurde. Voor de rechter vormde dit echter geen aanleiding om haar standpunt dat verzoekster niet langer procesdeelneemster was te wijzigen. Bovendien betreft het een zaak met veel emoties in de familiesfeer en was verzoekster niet aanwezig bij het bezoek van de rechter aan haar moeder, terwijl verzoekster op dat moment de verzorging van haar moeder had. Van dat bezoek is geen proces-verbaal opgemaakt. Verzoekster heeft zelf na aanvang van de behandeling aan de rechter naar haar bevindingen bij dat bezoek moeten vragen.
5.8
Hoewel de vordering tegen verzoekster was ingetrokken en niet tegen de curator en voor het standpunt van de rechter, uitgaande van de visie dat verzoekster inhoudelijk niet meer aan het woord behoefte te komen nu zij niet langer procesdeelneemster was, uit praktisch oogpunt wellicht enig begrip valt op te brengen, heeft dit in een op zijn minst als ongelukkig te betitelen verder verloop van de zitting geresulteerd, nu verzoekster, die tenslotte de gehele zitting wél aanwezig was, zich niet meer kon uiten en zich niet gehoord heeft gevoeld. De rechtbank meent dat een ander verloop van die zitting zeker denkbaar was geweest.
5.9
De rechtbank acht het spijtig dat is nagelaten aan verzoekster uit te leggen hoe de rechter tot de conclusie was gekomen dat verzoekster niet meer in de zaak was betrokken. Deze conclusie is door de rechter evenwel consequent in haar verdere behandeling van de zaak gehanteerd. Bezien vanuit haar gezichtspunt, bestond er geen juridische noodzaak meer verzoekster het woord te geven.
Dat dit handelen samenhangt met een vooringenomenheid die een wraking rechtvaardigt, valt daaruit niet te destilleren.
5.1
Tot slot wordt opgemerkt dat de eventuele wijze waarop verzoekster de bejegening door de rechter heeft ervaren, in zoverre niet in de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld, dat deze door verzoekster als afstandelijk en onprettig ervaren bejegening geen grond tot wraking oplevert.
5.11
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, P.H.A. Knol en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Vanwege verhindering van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.