Beoordeling
5. Het beroep van [gedaagden gezamenlijk] op de toepasselijkheid van het arbitragebeding wordt gepasseerd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de zijde van [eisers gezamenlijk] is in dit geding niet gebleken dat van de tussen partijen gesloten overeenkomst de door [gedaagden gezamenlijk] overgelegde Algemene Leveringsvoorwaarden installerende bedrijven 2007 deel is gaan uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In de door [gedaagde sub 1] opgestelde bevestiging van de mondelinge overeenkomst wordt niet naar deze specifieke algemene voorwaarden verwezen. Daarin wordt verwezen naar de leverings- en betalingsvoorwaarden consumentenwerk installerende bedrijven. Bovendien is niet direct duidelijk dat de onderaan de brief genoemde ALIB-voorwaarden dezelfde zijn als de in de overeenkomst genoemde leveringsvoorwaarden en al helemaal niet dat dit de door [gedaagden gezamenlijk] in dit geding ingebrachte voorwaarden zijn. In deze brengt vaste jurisprudentie, (NJ 98,705 Visser/Avero) mee dat deze voorwaarden daardoor niet van toepassing zijn. Dat er eerder tussen partijen over de toepasselijkheid van de door [gedaagden gezamenlijk] genoemde algemene leveringsvoorwaarden overeenstemming is bereikt, dan wel dat [eisers gezamenlijk] op grond van de feiten of omstandigheden had kunnen begrijpen dat deze van toepassing zouden zijn, is gesteld noch gebleken. Het beroep van [gedaagden gezamenlijk] op het in de algemene voorwaarden opgenomen beding gehanteerde arbitragebeding wordt dan ook reeds op die grond gepasseerd.
6. De tweede vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van non-conformiteit van de geleverde installatie. Daarbij moet, gelet op het bepaalde in artikel 7:18 lid 3 BW, zowel de werking van het apparaat alsook de installatie zelf in de beschouwing worden betrokken en beoordeeld worden of de geleverde zaak aan de overeenkomst beantwoord. Daarbij wordt allereerst vastgesteld dat in dit geding niet is komen vast te staan dat oplevering van de installatie eerder dan 12 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Weliswaar is door [gedaagden gezamenlijk] opgemerkt dat de installatie eerder is geplaatst, maar dat daarbij ook een oplevering heeft plaatsgevonden en de installatie daarbij feitelijk in werking is gesteld, is gesteld noch gebleken. Vervolgens heeft [eisers gezamenlijk] in dit geding toegelicht, onder meer onder punt 20 in de conclusie van repliek, op welke data er welke problemen met de installatie zijn geweest en wat de aard van de problemen is geweest. Dat levert een lijst met twaalf problemen op in een periode van februari 2009 tot oktober 2013. Tegen dat overzicht heeft [gedaagden gezamenlijk] geen inhoudelijk verweer gevoerd. De enkele verwijzing van [gedaagden gezamenlijk] naar de brief van [eisers gezamenlijk] van 29 augustus 2013 met de mededeling dat daaruit zou blijken dat er geen problemen zijn geweest, volstaat niet, nu daarin niet te lezen valt dat de installatie tot dat moment vlekkeloos en naar behoren heeft gefunctioneerd, zoals [gedaagden gezamenlijk] heeft betoogd. Het verweer van [gedaagden gezamenlijk] dat de installatie 4,5 jaar lang uitstekend heeft gefunctioneerd, mist dan ook feitelijke grondslag.
7. Van een nieuwe verwarmingsinstallatie behoeft een consument niet te verwachten dat deze zo frequent niet naar behoren functioneert. Vanaf vrijwel direct na de inwerkingstelling van de installatie hebben er zich problemen voorgedaan. Deze zijn weliswaar hersteld, maar vervolgens zijn er weer nieuwe problemen met de werking van de installatie geweest. Ook uit de door [eisers gezamenlijk] overgelegde rapportage, waartegen door [gedaagde sub 1] geen inhoudelijk verweer is gevoerd, blijkt afdoende dat er een aantal gebreken is.
8. Daar komt nog bij dat de installatie is aanbevolen als energiezuinig. Onbestreden is gebleven dat bij de verkoop is aan [eisers gezamenlijk] meegedeeld dat het systeem driemaal zuiniger is dan een gas gestookte ketel. Door [gedaagde sub 1] is onvoldoende betwist dat deze zuinigheid niet is gerealiseerd. Uit de door [eisers gezamenlijk] overgelegde gegevens omtrent het energieverbruik over de periode vanaf de bewoning, blijkt dat dit verbruik het gemiddelde verbruik aanmerkelijk overstijgt. Daarbij staat vast dat de woning een energielabel A heeft, waarmee de zuinigheid van de woning een gegeven is. Een verdere aanwijzing dat de installatie teveel energie heeft verbruikt is de e-mail van Koelvisie van 30 juli 2014 waarin een en ander wordt bevestigd. Door [gedaagden gezamenlijk] is geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de in deze e-mail opgenomen bevindingen. Daarmee heeft [eisers gezamenlijk] afdoende aan haar stelplicht voldaan en staat afdoende vast dat de installatie deze gebreken heeft gehad.
9. Hiertegenover is door [gedaagde sub 1] slechts in algemene bewoordingen gesuggereerd dat er wellicht van buiten komende omstandigheden de gebreken kunnen verklaren. Voor zover [gedaagde sub 1] meent dat uit het rapport van Klimaatbeheerser valt af te leiden dat de mankementen zijn ontstaan door toedoen van [eisers gezamenlijk] , wordt op geen enkele wijze toegelicht, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Het ligt op de weg van [gedaagde sub 1] om bewijs aan te dragen van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de gebreken haar niet te verwijten zijn. Dat heeft zij niet gedaan. Evenmin heeft zij een voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Voor zover door [gedaagde sub 1] ten aanzien van het te hoge energieverbruik de mogelijkheid is geopperd dat de wijze van bewoning door [eisers gezamenlijk] daarvoor een verklaring kan zijn, wordt dit aangemerkt als een bevrijdend verweer, waarvan door haar geen voldoende bewijs is aangedragen, zodat dit wordt gepasseerd.
10. Het beroep van [gedaagde sub 1] op schuldeisersverzuim wordt gepasseerd. Niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] , nadat zij bij schrijven van 29 augustus 2013 en 30 september 2013 in gebreke was gesteld, op enig moment concreet heeft aangeboden tot volledig herstel over te gaan en dat [eisers gezamenlijk] dit herstel heeft geweigerd. Dat door [eisers gezamenlijk] in haar brief van 20 maart 2014 aan [gedaagde sub 1] een voorwaarde is gesteld aan dit herstel, levert dan ook geen schuldeisersverzuim op, nu [gedaagde sub 1] voorafgaand en ook daarna een dergelijk aanbod niet heeft gedaan. Voor zover [gedaagden gezamenlijk] heeft willen betogen dat zij voor dit herstel arbeidskosten in rekening zou kunnen brengen, verhoudt zich dat niet met hetgeen is bepaald in artikel 7:21 lid 2 BW.
11. Het vorenstaande brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen toewijsbaar is.
12. Met betrekking tot het herstel van de installatie geldt dat [gedaagden gezamenlijk] op grond van artikel 7:21 lid 1 sub b BW in combinatie met artikel 7:21 lid 6 BW gehouden is de daarmee gepaard gaande kosten aan [eisers gezamenlijk] te vergoeden. Dat [gedaagden gezamenlijk] hieraan in redelijkheid niet kan voldoen is gesteld noch gebleken. Uit de door [eisers gezamenlijk] met Daikin gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt echter dat [eisers gezamenlijk]
€ 1.500,00 van haar aan schadevergoeding ontvangt, alsmede dat Daikin de kosten van de installatie van een bodemplaatverwarmer zal vergoeden en deze kosteloos ter beschikking wordt gesteld. Deze vergoedingen dienen in mindering te worden gebracht op hetgeen [gedaagden gezamenlijk] aan [eiser sub 1] dient te vergoeden.
13. Ten aanzien van de bij conclusie van repliek gewijzigde vergoeding van de te hoge energiekosten over de periode van 7 juni 2009 tot en met 27 november 2014 geldt het volgende. Niet bestreden is dat [gedaagden gezamenlijk] de zuinigheid van de installatie bij de verkoop aan [eisers gezamenlijk] heeft meegedeeld. Dat betekent dat daarmee door [gedaagden gezamenlijk] de afwezigheid van dit gebrek is toegezegd als bedoeld in de zin van artikel 7: 24 lid 2 sub b BW, zodat [gedaagden gezamenlijk] gehouden is deze schade aan [eisers gezamenlijk] te vergoeden. [eisers gezamenlijk] heeft aan de hand van nota’s het feitelijke energieverbruik onderbouwd. Voor de berekening van de hoogte van de schade zal verder worden uitgegaan van het verbruik van een normaal huishouden en derhalve aansluiting worden gezocht bij de door [eisers gezamenlijk] gepresenteerde NIBUD-norm. Aanwijzingen dat het gebruik van [eisers gezamenlijk] afwijkt van dat gemiddelde zijn door [gedaagden gezamenlijk] niet gepresenteerd. De door [eisers gezamenlijk] bij conclusie van repliek gehanteerde berekeningswijze wordt, ook bij gebreke van gemotiveerde betwisting van [gedaagden gezamenlijk] , overgenomen. Dat [eisers gezamenlijk] geen gegevens kan overleggen van het energieverbruik van de woning voorafgaand aan de installatie, staat aan schatting van het hogere energieverbruik niet in de weg. De te hoge energiekosten over de periode van 7 juni 2009 tot en met 27 november 2014 worden derhalve geschat op € 9.814,62, welk bedrag [gedaagden gezamenlijk] aan [eisers gezamenlijk] dient te vergoeden.
14. Ten aanzien van de schade vanaf 28 november 2014 tot aan de dag dat de installatie deugdelijk is hersteld, geldt het volgende. Op [eisers gezamenlijk] rust op grond van de schadebeperkingsplicht (artikel 6:101 BW) de verplichting om, teneinde hoge energiekosten te voorkomen, na enige tijd zelf voor herstel zorg te dragen. Gelet op de door [eisers gezamenlijk] zelf overgelegde offertes van Koelvisie mocht van [eisers gezamenlijk] verwacht worden dat zij dat herstel op basis van die offertes zelf ter hand zou hebben genomen. Dat leidt ertoe dat een eventuele hoge energierekening na 27 november 2014 voor eigen rekening dient te blijven. Voor een verwijzing naar een schadestaatprocedure, dan wel de benoeming van een deskundige is dan ook geen aanleiding.
15. De schade aan de wasmachine komt niet voor vergoeding in aanmerking. [eisers gezamenlijk] stelt weliswaar dat de schade aan de wasmachine is ontstaan door een te lage druk in het systeem, waardoor er foutmeldingen ontstonden, maar [gedaagden gezamenlijk] heeft bestreden dat het defect aan de wasmachine haar is toe te rekenen. Nu door [eisers gezamenlijk] verder geen nadere toelichting is gegeven, zijn deze stellingen onvoldoende toegelicht.
16. Nu [gedaagden gezamenlijk] aansprakelijk wordt gehouden voor de schade, zijn de kosten ter vaststelling van de schade voor rekening van [gedaagden gezamenlijk] . Met betrekking tot de hoogte daarvan heeft zij geen verweer gevoerd.
17. Voor zover [eisers gezamenlijk] betaling vordert van € € 871,20 in verband met door Koelvisie uitgevoerde werkzaamheden, heeft zij ter onderbouwing slechts een offerte overgelegd. Dat deze kosten inmiddels daadwerkelijk door [eisers gezamenlijk] zijn betaald, is niet afdoende gebleken, waarmee niet duidelijk is of deze kosten inmiddels al daadwerkelijk zijn gemaakt. Indien dit het geval is worden deze kosten geacht te zijn begrepen in de kosten van herstel, waarvoor een veroordeling is gegeven, zodat voor een afzonderlijke veroordeling geen noodzaak is.
18. De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, nu voldoende is gebleken dat namens [eisers gezamenlijk] werkzaamheden zijn verricht om buiten rechte tot een oplossing te komen. De hoogte daarvan wordt over de hoofdsom berekend conform het geldende tarief.
19. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de navolgende beslissing. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
20. [gedaagden gezamenlijk] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.