In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan over de toepasselijkheid van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op vrachtwagenchauffeurs die in dienst zijn van een Cypriotisch bedrijf, maar feitelijk voor Nederlandse transportbedrijven rijden. De rechtbank oordeelde dat de chauffeurs onder de Nederlandse wetgeving vallen, ondanks dat zij formeel in dienst zijn bij een Cypriotisch bedrijf. De rechtbank benadrukte dat de feitelijke situatie bepalend is en dat de chauffeurs niet op Cyprus werken, maar in verschillende lidstaten van de EU. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse transportbedrijven, waar de chauffeurs oorspronkelijk in dienst waren, ook na de overdracht van het personeel feitelijk sturend zijn gebleven. De rechtbank verwierp het argument van het Cypriotische bedrijf dat de chauffeurs onder het Cypriotische sociale zekerheidsrecht vallen, en stelde vast dat de chauffeurs in de periode van oktober 2011 tot en met december 2012 onder de Nederlandse wetgeving vielen. De rechtbank oordeelde dat er geen substantiële wijziging in de feitelijke situatie had plaatsgevonden die zou rechtvaardigen dat de Cypriotische wetgeving van toepassing zou zijn. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de sociale zekerheidsstatus van werknemers die in een grensoverschrijdende context werken.