ECLI:NL:RBAMS:2016:1633
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de bestuursrechter in verzoek om persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor verpleging en verzorging. Verzoekster, een vrouw uit Amsterdam, had bij CZ, de zorgverzekeraar, een aanvraag ingediend voor een pgb, maar kreeg te horen dat zij geen toestemming kreeg voor zorg in de vorm van een pgb. Hierop heeft zij bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. CZ stelde dat de bestuursrechter niet bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen, omdat de afwijzing geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld op 11 maart 2016, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. C.M. Achekar. CZ verscheen niet op de zitting.
De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van de Awb alleen een bestuursorgaan een besluit kan nemen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Aangezien CZ in deze context niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, was er geen sprake van een besluit waartegen beroep openstond. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij onbevoegd was om een voorlopige voorziening te treffen en dat verzoekster zich tot de civiele rechter moest wenden voor haar geschil. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraars onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de bevoegdheden van de bestuursrechter.