Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 februari 2015, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 29 april 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2015, zoals aangevuld door de brief van 8 september 2015 van de zijde van Deutsche Bank en de (fax)brief van 10 september 2015 van de zijde van PP.
2.De feiten
3.Het geschil
- voor recht verklaart dat ABN Amro en/of Deutsche Bank jegens PP wanprestatie hebben gepleegd dan wel de op hen rustende zorgplicht hebben geschonden dan wel onrechtmatig hebben gehandeld of wel dat PP door hun toedoen heeft gedwaald bij het aangaan van de renteswap;
- ABN Amro en Deutsche Bank hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die PP hierdoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- ABN Amro en Deutsche Bank veroordeelt om binnen acht dagen na dit vonnis aan Deutsche Bank een eindafrekening te verschaffen van het afgeschreven bedrag van EUR 159.775,--, voorzien van een behoorlijke onderbouwing en toelichting met stukken, op straffe van een dwangsom;
- ABN Amro en Deutsche Bank veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
4.De beoordeling
dathij een bedrag (aan negatieve waarde) aan de bank moet betalen. In de brief staat slechts een protest over het ontbreken van onderbouwing van het voor de beëindiging in rekening gebrachte bedrag en een betwisting van de hoogte van dat bedrag bij gebrek aan wetenschap. De rechtbank is het met de bank eens dat de brief geen protest bevat over de gebreken in de nakoming van de contractuele en buitencontractuele verplichtingen van de bank die PP in deze procedure aan haar vorderingen ten grondslag legt, te weten dat de bank haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s van de renteswap, waarmee zij, zoals hiervoor is overwogen, doelt op het feit dat zij bij voortijdige beëindiging (mogelijk) een bedrag aan de bank moet betalen. De brief van 29 april 2014 is de eerste klacht die de bank van PP daarover heeft ontvangen.
5.De beslissing
10 februari 2016voor een akte aan de zijde van Deutsche Bank waarbij zij nader bewijs/onderbouwing van de negatieve waarde in het geding kan brengen als bedoeld in r.ov. 4.15,