ECLI:NL:RBAMS:2016:1323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
AMS 15/110 en AMS 15/184
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over peilbesluit en waterinrichtingsmaatregelen in de Horstermeerpolder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over een peilbesluit en waterinrichtingsmaatregelen voor de Horstermeerpolder. Eiseres en eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, dat op 27 november 2014 een peilbesluit heeft vastgesteld. Dit besluit betreft de vaststelling van een flexibel waterpeil in de polder, dat volgens eisers schadelijk is voor hun opstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijke schade aan de bebouwing van eiseres en eiser 1. De rechtbank oordeelt dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de lokale grondwatersituatie en de funderingsbelasting om te kunnen beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de peilopzet en de gestelde schade. Het beroep van eiseres en eiser 1 is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen om het griffierecht en proceskosten te vergoeden. Eiser 2, die ook schade stelt te ondervinden, heeft geen recht op vergoeding omdat zijn situatie niet uitzonderlijk is ten opzichte van andere burgers met een keldervloer onder het grondwaterpeil. De rechtbank heeft de belangen van eiser 2 niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel geacht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/110 en AMS 15/184

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2016 in de zaak tussen

AMS 15/110

[bedrijf] , eiseres,

[naam] ,eiser 1
,te Nederhorst den Berg,
(gemachtigde: mr. S.A.B. Boer),
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.M. Jacobs).
AMS 15/184

[naam 1] , eiser 2, te Kortenhoef,

(gemachtigde: mr. W.J.M. Luijer)
en
het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Jacobs)

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder een peilbesluit en waterinrichtingsmaatregelen vastgesteld voor de polders Horstermeerpolder en Meeruiterdijkse polder op grond van de Waterwet.
Eiseres en eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser 1 is in persoon verschenen, alsmede in zijn hoedanigheid van gemachtigde van eiseres, bijgestaan door hun gemachtigde en door [deskundige] en [deskundige 1] .
Eiser 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [deskundige 2] en [deskundige 3] .
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op de kort voor de zitting overgelegde aanvullende stukken van eiseres en eiser 1 te reageren. Eiseres en eiser 1 hebben naar aanleiding van verweerders schriftelijke reactie nader gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) benoemd als deskundige.
De deskundige heeft op 1 oktober 2015 verslag uitgebracht. Partijen hebben hier schriftelijk op gereageerd. De StAB heeft vervolgens op 4 december 2015 een nader verslag uitgebracht.
Nader de rechtbank op 27 januari 2016 de laatste toestemming heeft ontvangen om nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, is met toestemming van alle partijen het onderzoek op 10 februari 2016 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres en eisers zijn eigenaren van percelen, gelegen in de Horstermeerpolder (de polder). Op grond van een peilbesluit van 6 februari 1957 gold er voor de gehele polder een waterpeil van -3,45 meter N.A.P. Sindsdien is op meerdere plaatsen in de polder feitelijk van dit peil afgeweken. In twee peilvlakken in het zuiden van de polder gelden ontheffingen voor peilafwijking. In andere gebieden van de polder is illegaal afgeweken. De gebieden waarin wordt afgeweken van het oude peil liggen binnen de begrenzing van het Natura2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover van belang – op grond van artikel 5.2 van de Waterwet voor de polder nieuwe peilgebieden aangewezen, waarbij voor het peilgebied [nummer] het waterpeil ongewijzigd is vastgesteld op -3,45 N.A.P. en voor het nieuwe peilgebied [nummer] een flexibel peil is vastgesteld tussen -3,30 N.A.P. en -3,45 N.A.P. Verweerder heeft daarnaast waterinrichtingsmaatregelen, waaronder twee automatische stuwen in peilgebied [nummer] als projectplan in de zin van artikel 5.4. van de Waterwet vastgesteld.
3.1
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen. Op grond van het tweede lid worden in een peilbesluit waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
3.2
In de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (de Verordening) worden – samengevat – voorschriften gegeven met betrekking tot de aanwijzing van verplichte peilbesluiten en terzake van de inhoud van die peilbesluiten.
3.3
Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet – voor zover hier van belang – geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
Ingevolge artikel 1.1., aanhef en onder a, van de Crisis- en Herstelwet (CHW), in samenhang met 7.3 van bijlage 1 bij de CHW, is afdeling 2 van de CHW van toepassing op het besluit tot vaststelling van een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet.
Op grond van artikel 1.6, vierde lid, van de CHW doet de rechtbank uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Het derde lid van artikel 1.6 CHW bepaalt dat indien de bestuursrechter het advies van de StAB inwint, de StAB binnen twee maanden na het verzoek advies uitbrengt.
De rechtbank stelt vast dat deze uitspraak wordt gedaan na afloop van de hiervoor genoemde termijn van zes maanden. Deze overschrijding wordt naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd door de inschakeling van de StAB en het nader uitwisselen van standpunten van partijen naar aanleiding van het door de StAB uitgebrachte advies. Omdat er op overschrijding van dit procedurevoorschrift geen sanctie staat, verbindt de rechtbank geen gevolgen aan de termijnoverschrijding.
4.1
Eiseres en eisers betogen in beroep – samengevat – dat het peil in de polder op -3,45 meter N.A.P dient te blijven en dat het onderzoek van verweerder naar schade aan hun bebouwing onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
4.2
De rechtbank vat de beroepsgronden mede op als een beroep op het evenredigheids-beginsel in de zin van artikel 3:4 van de Awb. Volgens het eerste lid van dit artikel weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Uit het tweede lid volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.3
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) komt aan het bevoegd gezag beleidsvrijheid toe bij het vaststellen van een projectplan, zoals een dijkverbeteringsplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2046). Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens voor de bevoegdheid tot het nemen van peilbesluiten en van de inrichtings-maatregelen welke nodig zijn voor de goede werking van een bergingsgebied en die worden vastgesteld in een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Dit betekent dat de rechtbank de wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid gebruikt terughoudend dient te toetsen. Daarom zal de rechtbank beoordelen of eisers door het bestreden besluit zodanig onevenredig in hun belangen worden geschaad dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
AMS 15/110
5.1
Eiseres en eiser 1 voeren aan dat een flexibel waterpeil in peilgebied [nummer]
– gelet op de specifieke grondsamenstelling van de polder – mogelijk negatieve effecten heeft voor de bebouwing op hun percelen aan de [adres] [huisnummer] en [huisnummer] , gelegen in peilgebied [nummer] Het water uit [nummer] (flexibel peil) wordt afgevoerd naar peilgebied [nummer] hetgeen forse fluctuaties in het grondwaterpeil tot gevolg heeft, welke zowel door de frequentie als de bandbreedte (20 à 30 cm per etmaal) schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de fundering en vervolgens voor de gebouwen zelf. Dit type schade heeft zich volgens eiseres en eiser 1 al voorgedaan aan hun panden in de vorm van scheuren in de muur, (mogelijk) veroorzaakt door funderingsschade als gevolg van een wisselend waterpeil. Eiseres en eiser 1 hebben dit – tezamen met andere bewoners van de polder – in 2010 bij verweerder aangekaart en ter onderbouwing van die schade een quickscan overgelegd van B&E Bouwmanagement B.V. Verweerder heeft deze quickscan door Fugro Ingenieursbureau B.V. laten beoordelen. Die beoordeling is vervat in een rapportage van 4 november 2010. Deze beoordeling is onvolledig geweest, althans had moeten leiden tot nader onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen de schade en het waterpeil, aldus eiseres en eiser 1. Volgens eiseres en eiser 1 is deze schade ontstaan tijdens de huidige peilopzet, dus met een feitelijk hoger waterpeil dan -3,45 meter N.A.P. Dit – feitelijk – hogere waterpeil is er al sinds een groot aantal jaren doordat verweerder ofwel een ontheffing heeft verleend voor sommige gebieden, ofwel niet heeft gehandhaafd voor andere gebieden met een te hoog peil. Eiseres en eiser 1 verzetten zich tegen de formalisering (legalisering) van de feitelijke situatie, omdat zij vrezen voor verdere schade aan hun opstallen. Handhaving afdwingen op basis van het oude peil van -3,45 meter N.A.P is dan immers niet meer mogelijk voor peilgebied [nummer] . Zij bestrijden nadrukkelijk dat het waterpeil een conserverend karakter zou hebben, zoals door verweerder wordt aangegeven.
5.2
Eiseres en eiser 1 hebben ter onderbouwing van hun standpunt een tweetal deskundigen ingeschakeld, te weten [deskundige] en [deskundige 1] . [deskundige] was lid van de wetenschappelijke begeleidingscommissie die verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit heeft bijgestaan. [deskundige 1] heeft een geotechnisch adviesbureau. [deskundige] heeft uiteengezet op welke wijze het peilbesluit juist in deze polder
– gelet op de bodemsamenstelling en de bijzonder hoge kwel – extreme peilfluctuaties in de hand werkt. Een hoger peil in een deel van de polder leidt tot verminderde capaciteit om extra water op te vangen in de gehele polder. In natte perioden kan het regenwater niet worden opgevangen zonder dat het peil stijgt. De bemaling (bij 5 cm) gaat niet snel genoeg om extra peilstijgingen te voorkomen, met in natte perioden extreme fluctuaties tot gevolg. In het besluit is niet vastgelegd hoe snel het peil mag wijzigen. Evenmin is gepreciseerd hoe in natte perioden wordt omgegaan met de afvoer van water; dit zou moeten worden geknepen in het deel van de polder waar het flexibele peil geldt om schade aan de bebouwing te voorkomen. Vastgelegd dient te worden op welk peil de oostelijke stuw wordt gesteld. Ook het in stand houden van de profielen van de watergangen is van belang bij het bestreden besluit. [deskundige 1] heeft betoogd dat er een onomstotelijk verband bestaat tussen water- en korrelspanning, dat deze maatgevend is voor de draagkracht van de fundering, in casu ‘op staal’ (zonder heipalen), dat wisselende draagkracht van het zand schadelijk is voor de fundaties en dat deze wisselende draagkracht wordt veroorzaakt door peilfluctuaties.
5.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorbereiding van het bestreden besluit zorgvuldig heeft plaatsgevonden en verwijst naar het Achtergrondrapport bij het bestreden besluit, waarin de onderzoeken die hebben plaatsgevonden en de adviezen van de Wetenschappelijke begeleidingscommissie zijn verwerkt, en naar het door eiseres en eiser 1 genoemde rapport van Fugro. Anders dan eiseres en eiser 1 stellen, leidt het bestreden besluit feitelijk niet tot een verhoging van het waterpeil. Het is bedoeld om de reeds bestaande situatie, waarbij van het oude peil uit 1957 is afgeweken, te legaliseren. Het bestreden besluit heeft dan ook een conserverend karakter. Het causaal verband tussen de gestelde schade aan de bebouwing van eiseres en eiser 1 en het flexibiliseren van het waterpeil in peilgebied [nummer] met daarbij behorende overstortingen naar peilgebied [nummer] wordt gemotiveerd bestreden, onder meer aan de hand van een tegenadvies, afkomstig van geohydroloog [betrokkene verweerder] , adviseur geotechniek [betrokkene verweerder] en hydroloog [betrokkene verweerder] , allen werkzaam bij Waternet, en civiel technicus [betrokkene verweerder] , ten tijde van de voorbereiding van het bestreden besluit werkzaam bij Waternet. Zij verwijzen naar de onderzoeken ‘Analyse peilmarges bij het Horstermeergemaal’, het Achtergrondrapport bij het bestreden besluit, metingen in de perceelsloot van eiser 1, een tweetal onderzoeken uit 2010 en 2012, alsmede naar het onderzoek naar oevererosie van prof. A.F. van Tol. Zij concluderen dat de peilfluctuaties slechts marginaal worden beïnvloed door de peilopzet in het zuiden van de polder, dat de grondwaterstand bij de bebouwing aan de [adres] niet ten gevolge van de peilopzet stijgt en dat er geen reden is om aan te nemen dat de peilfluctuaties schade aan de bebouwing in de polder veroorzaken. Zij wijzen erop dat een analyse van de metingen van [deskundige 1] en een onderbouwing van zijn conclusies ontbreken. Over [deskundige] merkt verweerder op dat hij als lid van de Wetenschappelijke begeleidingscommissie bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. Erkend wordt evenwel dat een natte ondergrond minder draagkracht heeft, dat een stijging van de grondwaterstand effect heeft op de draagkracht van de bodem en dat de bodem kan deformeren bij het bereiken van een bepaalde grensdraagkracht. Een hoge grondwaterstand kan evenwel verschillende oorzaken hebben. Uitdrukkelijk en gemotiveerd wordt bestreden dat er zand zou wegspoelen. Over het fenomeen ‘dansend zand’ of dilatantie wordt opgemerkt dat dit zich slechts voordoet bij hoogfrequente belastingen. Een frequentie van twee à drie keer per etmaal kan niet leiden tot grondwateroverspanning, waarbij korrels zich onderling opnieuw rangschikken. Onder verwijzing naar het onderzoek dat door prof. A.F. van Tol heeft plaatsgevonden bij de voorbereiding van het bestreden besluit, wordt voorts betoogd dat snelle peildalingen van het oppervlaktewater wel tot schade aan de oevers kunnen leiden, maar dat bij dit onderzoek van sterke grondwaterfluctuaties niet is gebleken. Dit heeft geleid tot aanpassing van het gemaal bij het bestreden besluit. Verweerder heeft maatregelen genomen om het water zo geleidelijk mogelijk te laten afvloeien, zoals het traploos maken van een gemaal en het aanbrengen van automatische stuwen. Eiseres en eiser 1 worden dan ook niet (onevenredig) in hun belangen getroffen door het Waterbesluit. Het belang dat met het bestreden besluit, waaronder het flexibele peil wordt gediend, is de bescherming van de flora en fauna in peilgebied [nummer] , dat tot Natura 2000 gebied is bestempeld. Verweerder heeft in redelijkheid tot het besluit kunnen komen.
5.4
Eiseres en eiser 1 hebben de bruikbaarheid betwist van de onderzoeken waar verweerder zich op beroept voor beantwoording van de vraag wat de invloed is van de peilopzet en vastgehouden aan het standpunt dat nader onderzoek geboden was alvorens tot het bestreden besluit over te gaan. Juist uit het verslag van de vierde vergadering van de wetenschappelijke commissie, die bij de voorbereiding van het bestreden besluit was ingeschakeld, kan worden afgeleid dat onderzoek naar de mogelijkheid van schade aan de bebouwing in de polder geen onderdeel heeft uitgemaakt van het voorbereidingsproces.
6.1
De rechtbank heeft naar aanleiding van de standpunten van partijen de volgende vragen aan de StAB voorgelegd:
-
Is het in uw deskundige visie mogelijk om op basis van de ter beschikking staande gegevens te concluderen of het aannemelijk is dat er schade aan de bebouwing op de percelen aan de [adres] [huisnummer] en [huisnummer] , te Nederhorst den Berg is en kan ontstaan door het flexibele peil in peilgebied [nummer] ? Gelieve daarbij met name in te gaan op het gestelde ten aanzien van de grote fluctuaties van het peil in relatie met de gestelde bijzondere bodemgesteldheid van de polder, als gevolg waarvan de draagkracht van het op staal gebouwd fundament zou worden aangetast en op de vraag of het ingestelde peil van -3,45 meter N.A.P. in de peilgebieden [nummer] en [nummer] daadwerkelijk te handhaven/uitvoerbaar is in het licht van het waterbeheer zoals dat wordt voorzien en gelegaliseerd middels het peilbesluit en alle overige omstandigheden.
- Zo nee, wat voor gegevens ontbreken er volgens het StAB om daar duidelijkheid over te verkrijgen en op welke wijze zouden deze kunnen worden verkregen?
- Zo ja, wilt uw deskundig oordeel geven over de (technische) aannemelijkheid van een causaal verband tussen het flexibele peil en de gestelde schade aan de bebouwing.
- Zijn er nog andere punten van belang?
6.2
De StAB stelt in zijn rapport van 1 oktober 2015 dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om daadwerkelijk te kunnen beoordelen of er schade is en kan ontstaan aan de panden van eiseres en eiser 1 ten gevolge van peilfluctuaties. Volgens de StAB ontbreken essentiële gegevens zoals inzicht in de lokale grondwatersituatie en de funderingsbelasting om te kunnen uitsluiten dat de schade het gevolg is van het waterbeheer zoals voorzien in het bestreden besluit. Met de voorstellen uit het ten behoeve van verweerder opgestelde Fugro-rapport, onder 3c tot en met 3h, kan deze duidelijkheid worden verkregen. Wel acht de StAB het vaste peil van -3,45 meter N.A.P. te handhaven/uitvoerbaar. Hoewel peilfluctuaties onvermijdelijk zullen zijn, zullen deze beperkt worden door de traploze regeling van het Horstermeergemaal. De derde vraag over het causaal verband kan, gelet op het ontbreken van de hiervoor genoemde gegevens niet worden beantwoord. Er zijn geen andere punten van belang, aldus de StAB.
6.3
Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie van 3 november 2015 aangegeven het niet eens te zijn met het deskundigenrapport. Volgens verweerder is de StAB bij de beantwoording van vraag 1 ten onrechte uitgegaan van het
al dan niet uitgesloten zijnvan causaal verband tussen het peilbesluit en de schade aan de bebouwing, terwijl de StAB had moeten kijken naar de
aannemelijkheidhiervan. Voorts wordt gewezen op onjuistheden in het rapport ten aanzien van de regeling van het gemaal, dat al sinds de jaren negentig automatisch op afstand gebeurt. Traploos wil zeggen dat het gemaal ook meer of minder water kan verpompen per minuut, in plaats van dat het aan- of afslaat met twee pompen. Ook wordt ten onrechte uitgegaan van een hoger percentage oppervlaktewater in het verleden ten opzichte van de huidige 7,3%. Ten derde maakt de hoge kweldruk van 15 mm de polder ten opzichte van andere polders in West-Nederland niet uniek. Ten vierde heeft [deskundige] zich nooit op het standpunt gesteld dat het oppervlaktewater in de polder minimaal 10% zou moeten zijn. Dit betreft een weergave van het standpunt van eiseres en eiser 1 zelf. Ten vijfde wordt door de StAB ten onrechte in aanmerking genomen dat verweerder enkel een regionaal model zou hebben gebruikt voor het geven van antwoorden op lokale problemen. Verder heeft de StAB ten onrechte gesteld dat uit het grondwatermodel geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de grondwaterstand bij de percelen van eiseres en eiser 1, omdat detailgegevens hiervan ontbreken (over de aanwezig geachte deklaag van klei of veen). Dit kan namelijk wel aan de hand van de kweldruk, waarvan de toename ter plaatse van de percelen van eiseres en eiser 1 nagenoeg nihil is. Aannemelijk is dan dat de grondwaterstand ook niet hoger wordt. De hoeveelheid klei/veen in de grond ter plaatse is dan ook niet relevant. De zevende onjuistheid betreft de hoeveelheid kwelwater die in aanmerking is genomen: dit moet 91,950 m3 moet zijn, in plaats van de in het rapport vermelde hoeveelheid van 9,5m 3 per dag. Ten slotte wordt op pagina 18 van het rapport zonder nadere aanduiding vermeld dat de peilfluctuaties toenemen als gevolg van het oppervlak van het peilgebied door de peilopzet. Hoewel de fluctuaties enigszins in frequentie zijn toegenomen, is dit niet het geval voor de amplitude. Het niveau van het peil blijft gelijk bij het aan- en afslaan van het gemaal.
Volgens verweerder hebben deze onjuistheden gevolgen voor de beantwoording van de vragen. De conclusies van de StAB berusten immers op onjuiste veronderstellingen, terwijl verweerder wel degelijk inzichtelijk heeft gemaakt dat een oorzakelijk verband niet aannemelijk is tussen de flexibele peilopzet in [nummer] en de schade aan de bebouwing van eiseres en eiser 1.
6.4
Eiseres en eiser 1 hebben de conclusies van de StAB grotendeels onderschreven, zij het dat zij van mening zijn dat met de standpunten van [deskundige] en [deskundige 1] het causaal verband tussen de peilopzet en de schade aan de bebouwing wel aannemelijk is gemaakt.
De StAB had stelliger kunnen zijn in zijn conclusies over de bruikbaarheid van het door verweerder gehanteerde regionaal grondwatermodel, enerzijds omdat verweerder een stationair model heeft gebruikt en anderzijds omdat ten onrechte een deklaag van klei in het model is ingevoerd. Anderzijds hebben zowel de StAB als [deskundige 1] geconstateerd dat er in peilgebied [nummer] geen klei/veen aanwezig is, althans zeer dun in de bovenlaag. De StAB is voorts ten onrechte uitgegaan van een hoeveelheid kwelwater van 9,5m3 per dag, terwijl dit 91,950 m3 moet zijn. De berekening van de toename van de amplitude (25%) wordt wel onderschreven. Eiseres en eiser 1 wijzen er nog op dat de opvangcapaciteit in de polder niet alleen samenhangt met verplaatsing van de kweldruk, maar ook dat de opvangcapaciteit voor neerslag voor de polder als geheel wordt verkleind. De vraag of het peilbesluit handhaafbaar/uitvoerbaar is, is niet genoegzaam beantwoord, omdat het schadeaspect ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. De traploze regeling van het gemaal wordt in het peilbesluit niet genoemd, laat staan voorgeschreven. Ten slotte merken eiseres en eiser 1 op dat – naast de aanbeveling om de door Fugro geïndiceerde gegevens nader te onderzoeken – ook onderzoek dient plaats te vinden als bedoeld in 3b van het Fugro rapport (lintvoeg- en vloerwaterpassing). Ook hier geldt dat uitgegaan dient te worden van een niet-stationair lokaal grondwatermodel.
6.5
De StAB heeft naar aanleiding van de reacties van partijen op 4 december 2015 aanvullend gerapporteerd. Hoewel partijen terecht hebben opgemerkt dat de berekening van de kweldruk onjuist is, leidt dit niet tot een andere conclusie, omdat de bemalingscapaciteit in de polder zeer groot is. Anders dan eiseres en eiser 1 is de StAB van mening dat de traploze regeling wel is opgenomen in het bestreden besluit. Verder wordt opgemerkt dat gebruik van een stationair model - bedoeld om met maximale debieten een evenwichts-situatie te berekenen – voor de hand ligt bij de beoordeling van de effecten van de gehele polder op langere termijn. De frequent optredende fluctuaties kunnen aanleiding geven om ‘worst case scenario’s’ niet-stationair door te rekenen, maar daar ontbreken relevante gegevens voor, namelijk inzicht in de lokale grondwatersituatie. De StAB heeft aanleiding gezien om enkele aanpassingen in het rapport aan te brengen met betrekking tot de kweldruk, de traploze regeling van het gemaal en het vroegere percentage van het aantal hectare open water. Deze aanpassingen hebben evenwel geen consequenties voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen. Het standpunt dat het door verweerder gehanteerde grondwatermodel niet bruikbaar is wordt gehandhaafd. Ten onrechte worden slechts effecten verwacht van toename van de kweldruk tot een afstand van 100 meter en niet ter plaatse van de percelen van eiseres en eiser 1. De notitie “Peilmarges bij het Horstermeergemaal” van 12 februari 2013 geeft geen inzicht in de frequentie van de peilfluctuaties per dag, omdat het om dagelijkse metingen gaat.
6.6
In de laatste reactie van verweerder op de aanvullende rapportage van 4 december 2015 wijst verweerder erop dat de deskundige niet is ingegaan op het kritiekpunt dat de vraagstelling onjuist geïnterpreteerd is. Evenmin heeft de deskundige zich uitgelaten over de stelling van verweerder dat door de aanwezigheid van de sloten tussen het peilgebied [nummer] en de bebouwing het nagenoeg onmogelijk is dat de kweldruk ter plaatse toeneemt. Miskend wordt voorts dat de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie het grondwatermodel heeft goedgekeurd. De deskundige heeft verder niet onderkend dat in de notitie “Peilmarges bij het Horstermeergemaal” wordt beschreven dat de geautomatiseerde metingen van het waterpeil ieder uur worden verricht, zodat er wel degelijk inzicht is in de amplitude en frequentie van de fluctuaties. De amplitude is niet toegenomen, de frequentie wel enigszins.
6.7
Eiseres en eiser 1 hebben eveneens gereageerd, namelijk per brief van 30 december 2015. Als kritiekpunt wordt naar voren gebracht dat in het erratum slechts rekening is gehouden met een gelijkmatige verdeling van neerslag over het jaar, terwijl [deskundige] van mening is dat juist met extremen rekening dient te worden gehouden. In oktober 2013 is in verband hiermee een extra gemaal geplaatst. Dit kritiekpunt dient ook in ogenschouw te worden genomen bij de beoordeling van de handhaafbaarheid/uitvoerbaarheid van het bestreden besluit. Bestreden wordt dat in het stationaire grondwatermodel de maximale debieten zijn verdisconteerd of kortdurende fluctuaties. Er is slechts gerekend met een gemiddelde situatie. Terecht heeft de StAB daarbij echter opgemerkt dat het stationaire model niet geschikt is voor de berekening van kortdurende fluctuaties bij de bebouwing. Eiseres en eiser 1 zijn voorts van mening dat het percentage oppervlaktewater van 7,3% dat als uitgangspunt is gebruikt door zowel verweerder als de StAB feitelijk niet wordt gehaald. Als dit al het geval is, dan hoort hierbij een vast peil van -3,45 meter NAP voor de gehele polder. Bij legalisering van de feitelijke peilopzet, zou de hoeveelheid oppervlaktewater dienen te worden vergroot.
6.8
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het deskundigenbericht van de StAB valt af te leiden dat het vastgestelde waterpeil en de waterinrichtingsmaatregelen op zichzelf niet onrechtmatig zijn. De doelstelling van de Waterwet is blijkens artikel 2.1, eerste lid, a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met, b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder mede uit het oogpunt van natuurbescherming, eveneens een legitiem doel, het flexibele peil in peilgebied [nummer] heeft ingesteld. Niet gebleken is dat het bestreden besluit hiermee in strijd met de doelstelling van de Waterwet zou zijn. Dit zou anders zijn als de in het bestreden besluit getroffen maatregelen kennelijk niet uitvoerbaar zouden zijn. De StAB heeft de vraag of het waterpeil handhaafbaar/uitvoerbaar is bevestigend beantwoord, te meer door de traploze bediening van het gemaal, hetgeen eveneens onderdeel vormt van de besluitvorming. Daarbij komt dat van verweerder in alle redelijkheid niet kan worden gevergd om alle mogelijke schade, bijvoorbeeld in geval van extreme weersomstandigheden, te voorkomen.
6.9
De vraag is echter of verweerder ten opzichte van eiseres en eiser 1 in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen zonder nader onderzoek te doen naar schade die aan hun opstallen bebouwing zou zijn ontstaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij is van belang dat uit het deskundigenonderzoek van de StAB is gebleken dat door Fugro, verweerders eigen deskundige, al in 2010 is geadviseerd om nader onderzoek te verrichten nadat eiser 1 en andere bewoners zich met schade aan hun opstallen, die het gevolg zou zijn van de hogere peilopzet, hadden gemeld. Die schade hebben de bewoners aannemelijk gemaakt met een rapport van B&E Bouwmanagement B.V, welk rapport verweerder door Fugro Ingenieursbureau B.V. heeft laten beoordelen. Fugro heeft onder punt 3 van het advies aan verweerder van 4 november 2010 expliciet meegegeven dat nadere onderzoeken nodig zijn om de causaliteit tussen de door de bewoners gemelde schade aan de bebouwing en de peilopzet te kunnen beoordelen. De STAB vermeldt in het rapport dat er gegevens ontbreken met betrekking tot de lokale grondwatersituatie en de funderings-belasting om voldoende duidelijkheid te krijgen of aangetoond of uitgesloten kan worden dat door de peilopzettingen funderingsschade is ontstaan, maar is van oordeel dat die duidelijkheid wel kan worden verkregen met de voorstellen die in het Fugro-rapport, onder 3c tot en met 3h worden genoemd. Uit het deskundigenbericht van de StAB is voorts naar voren gekomen dat de modellen die door verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit zijn gebruikt niet geschikt zijn om het causaal verband tussen de (gestelde) schade aan de bebouwing van eiseres en eiser 1 ter plaatse te berekenen. Gezien het voorgaande had verweerder, mede vanwege het ontbreken van relevante gegevens en hetgeen door eiseres en eiser 1 is aangevoerd over de specifieke lokale omstandigheden, niet zonder nader onderzoek kunnen concluderen dat een causaal verband tussen de gestelde schade en het ingestelde flexibele waterpeil niet aannemelijk is. Dit onderzoek dient dan ook naar het oordeel van de rechtbank alsnog plaats te vinden, alvorens te kunnen beoordelen of de belangen van eiseres en eiser 1 bij het legaliserend peilbesluit voldoende zijn afgewogen. Nu het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid in de zin van artikel 3:2 van de Awb, kan het om die reden niet in stand blijven. De rechtbank heeft bij haar beoordeling nog de vraag betrokken of er onderscheid dient te worden gemaakt tussen de situatie van eiseres en eiser 1, nu de bebouwing van eerstgenoemde zich op 1300 meter van het flexibele peilgebied bevindt. Er bestaat echter onvoldoende aanleiding om dit onderscheid te maken, aangezien het onderzoek van Fugro van de quickscan betrekking had op vijf representatieve panden op verschillende plekken op de [adres] en in het deskundigenonderzoek van de StAB ook niet op dit onderscheid qua afstand wordt ingegaan.
7. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ten opzichte van eiseres en eiser 1 niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Het beroep van eiseres en eiser 1 is dus gegrond. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen alsnog onderzoek moeten doen naar de situatie ter plaatse, bestaande uit de in het Fugro rapport van 4 november 2010 onder 3c t/m 3h geïndiceerde onderzoeken.
8.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres en eiser 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 744,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenbericht met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). In de pleitaantekeningen wordt verzocht om deskundigenkosten. Deze zijn niet nader gespecificeerd. Voor de vergoeding van de door de deskundigen [deskundige] en [deskundige 1] gemaakte verletkosten voor het bijwonen van de zitting hanteert de Afdeling een forfaitair aantal van vier uren en een uurtarief van ten hoogste € 116,09 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4244). De rechtbank ziet dan ook aanleiding om voor de aanwezigheid van de deskundigen ter zitting een door verweerder te betalen vergoeding van € 928,72 in aanmerking te nemen.
8.2
Tevens dient verweerder het door eiseres en eiser 1 betaalde griffierecht van in totaal € 331,- aan hen te vergoeden.
AMS 15/184
9. Eiser 2 betoogt dat hij door de hoge grondwaterstanden eveneens schade oploopt aan zijn opstallen, gelegen in peilbesluit [nummer] , met name aan het [gebouw] zelf. De kruipruimtes in het hoofdgebouw staan vol. In oktober 2013 kwam het water via de muren het hoofdgebouw binnen. Hij vreest voor wateroverlast doordat mede wordt beoogd om het water in peilgebied [nummer] langer vast te houden. Daarnaast kan eiser 2 het gras niet maaien ten gevolge van het hoogstaande water. Volgens eiser 2 kan zijn perceel, dat niet is aangewezen als Natura2000-gebied, van de rest van het peilgebied worden afgezonderd. Verweerder heeft nagelaten naar deze mogelijkheid (deugdelijk) onderzoek te doen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser 2 er door het besluit niet op achteruit gaat, nu het flexibele peil zelfs een verlaging van het huidige feitelijke waterpeil behelst. Het waterpeil in sommige sloten rondom het [gebouw] is nu zelfs nog hoger (-3,20 meter). Er is extra onderzoek verricht naar de hoogte van de grondwaterstand bij het gebouw, de hoogte van de keldervloer en andere relevante elementen van het gebouw. De laagst gemeten grondwaterstand bedroeg-3,00 meter NAP. Doorgaans bedraagt het grondwaterpeil -2,70 meter NAP. Onderzocht is ook welke gevolgen een eventuele verhoging dan wel verlaging van het oppervlaktewaterpeil zou hebben op het grondwaterpeil ter plaatse. Dit bleek beperkt te zijn. De keldervloer van eiser 2, gelegen op -3,59 meter NAP, komt zeker niet boven het grondwaterpeil te liggen. Het verbinden van de sloten rondom het [gebouw] met peilgebied [nummer] zou ook geen oplossing bieden. Volgens verweerder is de mogelijkheid van afzondering van zijn perceel van peilgebied [nummer] met eiser 2 besproken. De voordelen voor de beheersbaarheid van het peilgebied zouden hiermee wegvallen. De vraag is daarnaast of een Natuurbeschermingswetvergunning verkregen zou kunnen worden voor verlaging van het peil in het peilgebied naar -3,45 meter NAP.
11.1
De rechtbank heeft de volgende vragen aan de deskundige voorgelegd:
-
Doen de door eiser geschetste problemen zich daadwerkelijk voor en is het causaal verband tussen deze problemen en het flexibele waterpeil aannemelijk? Zo ja/nee, waarom (niet)?
- Is het in uw deskundige visie mogelijk om het [gebouw] af te zonderen van peilgebied [nummer] , bijvoorbeeld door het hanteren van een vast peil -3,45 meter NAP?
- Zo ja, welke waterinrichtingsmaatregelen zouden hiervoor benodigd zijn en wat zijn de gevolgen voor de beheersbaarheid in het peilgebied?
- Zo nee, waarom is het afzonderen van het [gebouw] niet mogelijk of niet adequaat? Zijn er nog andere punten van belang?...
11.2
De deskundige van de StAB heeft blijkens het rapport van 1 oktober 2015 bij bezoek aan het perceel van eiser 2 geconstateerd dat er schade door vocht in de kelder van het hoofdgebouw is ontstaan. Het is aannemelijk dat deze schade is ontstaan bij hogere waterpeilen die in het gebied voorkomen en hebben plaatsgevonden over de afgelopen jaren. De onderkant van de keldervloer (van 0,5 m dikte) staat reeds bij een oppervlaktewaterpeil van -3,45 meter NAP in het grondwater. Bij hogere peilen kan dit toenemen tot de bovenzijde van de keldervloer. Door een optrekkende werking van grondwater in de vloer zelf kan het grondwater op de keldervloer waarneembaar zijn. De StAB volgt het standpunt van verweerder in zoverre dat het gebouw bestand diende te zijn tegen hogere waterpeilen en geschikt was voor de voormalige functie als radiogebouw, maar dat dit niet maakt dat het [gebouw] met de vochtige kelders geschikt is voor de door eiser 2 beoogde functie. Verder wordt het technisch mogelijk geacht om het [gebouw] af te zonderen van peilgebied [nummer] . Het door eiser voorgestelde alternatief, waarbij een drietal stuwen/dammen worden aangebracht, een ringsloot wordt doorgetrokken en een afwatering naar de [straat] wordt aangelegd, wordt door de StAB en verweerder technisch uitvoerbaar geacht. Wel heeft verweerder hiertegen praktische en juridische bezwaren. Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat hiermee geen water in de drainagesloten kan worden vastgehouden bij hevige regenval, merkt de StAB op dat deze sloten door afkoppeling inderdaad niet meer gestuurd kunnen worden op een door verweerder gewenst waterpeil. Door de vaste stuwen/dammen wordt het water in de sloten reeds vastgehouden, ook bij hevige regenval. De StAB acht het ten slotte van belang dat in de procedure sprake is geweest van een grondwaterpeil van -2,70 meter NAP waartegen het [gebouw] bestand zou moeten zijn. Vanwege de afstand tussen het meetpunt waar dat peil is geconstateerd en het [gebouw] en de op korte afstand steeds wisselende grondwaterstanden, zou dit waterpeil buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
11.3
Eiser 2 kan zich blijkens de schriftelijke reactie van 23 oktober 2015 vinden in de conclusies van het deskundigenrapport. Eiser 2 handhaaft het standpunt dat verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar de situatie van eiser 2 en dat de belangenafweging onredelijk is.
11.4
Verweerder wijst in zijn reactie van 3 november 2015 op een aantal onjuistheden. Zo zijn er niet slechts de laatste jaren hogere waterpeilen rondom het [gebouw] geweest, maar is hiervan al decennialang sprake, (mogelijk) zelfs al ten tijde van de bouw van het complex. Waternet is ervan uit gegaan dat het eiser 2 ging om de kelders/kruipruimtes in de bijgebouwen in plaats van het hoofdgebouw, omdat eiser dat zelf in de zienswijze heeft gesteld. De weergave van het voorontwerp bestemmingsplan “Horstermeerpolder” is suggestief, omdat hiermee lijkt te worden geïmpliceerd dat de waterhuishouding rond het complex zelf geen invloed zou hebben op die in het omliggende gebied. Verder hanteert de deskundige het onjuiste uitgangspunt dat indien een kelder die niet (grond)waterdicht ontworpen is een andere bestemming krijgt, het waterpeil moet worden aangepast en niet de kelder zelf. Verwezen wordt naar de situatie van de grachtenpanden in Amsterdam, waarbij in toenemende mate het gebruik van kelders en souterrains is gewijzigd in bewoning. Verder kan de stelling van eiser 2 dat hij bij een peil van -3,45 meter NAP geen problemen ondervindt niet op eigen ervaringen zijn gebaseerd, omdat de waterpeilen sinds zijn aankoop van het complex in 2011 steeds feitelijk hoger zijn geweest. Ten slotte is de peilbuis voor het grondwaterpeil niet te ver van het complex gelegen om als maatstaf te dienen. Er is aan de hand hiervan een berekening gemaakt voor de opbolling van de grondwaterstanden bij dit complex, waarbij de oppervlaktewaterstanden als uitgangspunt dienen. Verweerder concludeert dat een oorzakelijk verband tussen de schade aan de bebouwing van eiser 2 en het flexibele peil in peilgebied [nummer] niet is komen vast te staan. Weliswaar heeft de StAB terecht opgemerkt dat afzondering van het [gebouw] technisch mogelijk is, maar dat komt erop neer dat drie drainagesloten geen flexibel peil krijgen. Problematisch is dat de ringsloot, die naar -3,45 meter NAP zou worden gebracht, voor zover niet gelegen binnen het Natura 2000-gebied, in ieder geval binnen de invloedssfeer van het Natura2000-gebied ligt. Er zou een nieuw projectplan met nieuw peilbesluit voor een zeer klein gebied moeten worden vastgesteld, hetgeen voor een zo klein peilgebied in strijd is met de Nota Peilbeheer 2010. Het vaste (lage) peil in de drie sloten heeft tevens effect op de ecologische ontwikkeling in het gebied. Een passende beoordeling zou moeten uitwijzen of in dat geval dan ook een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet zou moeten worden aangevraagd. Hier tegenover staat dat een vast peil van -3,45 meter NAP in het geval van eiser 2 geen oplossing zal bieden voor zijn probleem.
11.5
De StAB ziet in hetgeen partijen naar voren hebben gebracht geen aanleiding om het rapport aan te passen. De deskundige heeft zich gelet op de toelichting door eiser 2 geconcentreerd op het hoofdgebouw. Bestreden wordt dat zou zijn opgemerkt dat de waterpeilen zouden moeten worden aangepast aan de nieuwe functie van het gebouw; de waterpeilen die van oudsher golden voldoen immers voor de beoogd gebruik van het pand. Eiser 2 ondervindt slechts hinder door hogere peilen. Het gaat erom dat er geen grondwaterstand ter hoogte van de bebouwing van eiser 2 kan worden afgeleid, omdat het grondwaterniveau in de omgeving wisselend is. De deskundige heeft in beeld gebracht wat de technische mogelijkheden zijn. Effecten van afzondering van het [gebouw] voor de Natura 2000 gebieden zouden kunnen optreden, maar deze zullen naar verwachting gering zijn. Dit behoeft echter nader onderzoek. De noodzaak van het nadere onderzoek is niet in overweging genomen.
11.6
Eiser 2 handhaaft de beroepsgrond dat zijn belangen niet zijn meegewogen, onder verwijzing naar de reactie van verweerder van 3 november 2015. Over het nadere deskundigenrapport heeft hij geen opmerkingen.
11.7
In de laatste reactie van verweerder van 22 december 2015 benadrukt deze dat de stelling van eiser 2 dat hij geen schade ondervindt bij een peil van -3,45 meter NAP niet geverifieerd kan worden, gelet op de – aangetoonde – hogere waterstanden in de laatste jaren. De deskundige gaat eraan voorbij dat kelders in het grondwater plegen te liggen en om deze reden waterdicht zouden moeten zijn. De deskundige gaat er ten onrechte nog steeds vanuit dat met het bestreden besluit het feitelijke peil (nog) hoger wordt. Ten slotte gaat de deskundige eraan voorbij dat bij toetsing aan de natuurwetgeving de feitelijke situatie als uitgangspunt zal moeten worden genomen en niet het vigerende peilbesluit. Het standpunt van de StAB voor wat betreft de juridische haalbaarheid van de afzondering van het [gebouw] is dan ook niet juist.
11.8
Niet meer in geschil is dat het perceel van eiser 2 zelf geen Natura 2000 gebied betreft, maar wel door gronden met deze functie wordt omringd. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen zij over de legitimiteit van de met het bestreden besluit na te streven doelstellingen in 6.9 heeft overwogen en benadrukt dat niet is gebleken dat de instelling van het flexibele peilgebied zou indruisen tegen het legitieme doel van natuurbescherming in het omringende gebied.
11.9
De rechtbank komt ten aanzien van de proportionaliteit van het bestreden besluit voor de specifieke situatie van eiser 2 tot het volgende oordeel. Uit het rapport van 1 oktober 2015 komt enerzijds naar voren dat de StAB bij bezoek aan het perceel van eiser 2 heeft geconstateerd dat er schade door vocht in de kelder van het hoofdgebouw is ontstaan en dat hij het aannemelijk acht dat deze schade is ontstaan bij hogere waterpeilen die in het gebied voorkomen over de afgelopen jaren. Anderzijds is ook gebleken dat de onderkant van de keldervloer reeds met een oppervlaktewaterpeil van -3,45 meter NAP in het grondwater staat en dat niet ter discussie staat dat de huidige peilopzet al vóór de aanschaf van het [gebouw] door eiser 2 in 2011, feitelijk aanwezig was. De deskundige acht het technisch mogelijk om het [gebouw] af te zonderen van peilgebied [nummer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter – met inachtneming van zijn discretionaire bevoegdheid om de waterinrichtingsmaatregelen te treffen die hij voor beheer van het peilgebied noodzakelijk acht – overtuigend gemotiveerd dat er juridische en praktische bezwaren bestaan tegen afzondering van het peilgebied van het perceel waarop het [gebouw] is gesitueerd, terwijl van een eigenaar van een gebouw mag worden verlangd dat hij zelf de nodige maatregelen neemt om zijn kelder droog te houden. De omstandigheid dat keldervloeren zich onder het grondwaterpeil bevinden is op zichzelf niet uitzonderlijk.
11.1
Anders dan in het geval van eiseres en eiser 1 is naar het oordeel van de rechtbank van schending van het evenredigheidsbeginsel jegens eiser 2 geen sprake. De verplichting van verweerder strekt in het geval van eiser 2 niet zo ver dat hij gehouden was om minder bezwarende alternatieven te onderzoeken. Aannemelijk is geworden, wat er ook van de precieze waterstand zij, dat ten tijde van de aankoop van het [gebouw] sprake was van hogere waterstanden dan -3,45 meter NAP. Dat eiser met het [gebouw] heeft beoogd een functie te faciliteren die door de vochtigheid van de kelder zou kunnen worden belemmerd, maakt zijn situatie niet dermate uitzonderlijk ten opzichte van die van andere burgers die een keldervloer hebben die lager is gelegen dan het grondwater, dat verweerder gehouden was om diepgaand onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van afzondering van het perceel van het peilgebied [nummer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het kader van de belangenafweging geen doorslaggevend gewicht aan de technische mogelijkheid van afzondering van het [gebouw] van de Natura 2000 gebieden hoeven toe te kennen. De rechtbank verwijst ten slotte naar jurisprudentie van de Afdeling waarin de hoofdregel voorop wordt gesteld dat dient te worden beslist op de grondslag van de aanvraag.
12. De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de slotsom dat het beroep van eiser ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

AMS 15/110
De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres en eiser 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres en eiser 1 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres en eiser 1 tot een bedrag van € 1.672,72.
AMS 15/184
De rechtbank verklaart het beroep van eiser 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mrs. M. de Rooij en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2016.
griffier
voorzitter
de griffier is buiten staatte tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.