ECLI:NL:RBAMS:2016:1168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4233
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bruikleenauto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de rechtsgevolgen van getrapte besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Niemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bruikleenauto op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door verweerder op 3 juli 2014 werd afgewezen. Na een bezwaarschrift van eiseres heeft verweerder op 5 november 2014 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de aanvraag voor een bruikleenauto bleef afgewezen. Eiseres ontving wel een AOV-pas voor aanvullend openbaar vervoer. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de afwijzing van de bruikleenauto, waarbij zij aanvoerde dat de AOV-pas niet adequaat was voor haar situatie, gezien haar psychische beperkingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluitvorming van verweerder niet correct was, omdat de besluiten van 5 en 12 november 2014 samen de beslissing op bezwaar vormden en niet afzonderlijk behandeld hadden mogen worden. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bruikleenauto op basis van de adviezen van de medisch adviseur (MO-zaak) niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de besluiten van 5 en 12 november 2014 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten, omdat de AOV-pas als de goedkoopste adequate voorziening werd beschouwd. Eiseres werd in het gelijk gesteld wat betreft de proceskosten, die op € 992,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 45,- diende door verweerder te worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor verweerders om medische adviezen transparant en inzichtelijk te motiveren, zodat belanghebbenden zich hiertegen kunnen verweren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietiging in stand gelaten, omdat de AOV-pas als voldoende werd beschouwd voor de vervoersbehoefte van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bruikleenauto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2014 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij besluit van 12 november 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder een pas voor het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) – deur tot deur, samenreizend – aan eiseres toegekend.
Op 4 juni 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de brief van 4 juni 2015 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de onderliggende medische stukken van eiseres op te vragen en de door eiseres ingediende verklaring van haar huisarts van 23 oktober 2015 door de MO-zaak te laten beoordelen. Op 19 november 2015 heeft verweerder de medische stukken overgelegd. De MO-zaak heeft op 5 januari 2016 een nader advies uitgebracht.
De rechtbank heeft op 2 februari 2016 de zaak nader op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 1 mei 2014 een bruikleenauto aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag conform het advies van de MO-zaak van 25 juni 2014 afgewezen.
1.2
Tegen dit besluit heeft eiseres op 6 augustus 2014 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift opnieuw onderzoek laten verrichten door de MO-zaak. De MO-zaak heeft op 13 oktober 2014 een advies uitgebracht en geconcludeerd dat eiseres niet fysiek beperkt is in lopen of fietsen, maar psychische beperkingen ondervindt bij het betreden van open ruimte. Ter compensatie van de beperkingen van eiseres heeft de MO-zaak geadviseerd een AOV-pas, deur tot deur samenreizend, voor de duur van twee jaar toe te kennen, teneinde eiseres in staat te stellen zich naar behandelaar(s) te begeven en te voorzien in vervoersbehoefte om sociaal en maatschappelijk te kunnen participeren.
1.3
Omdat eiseres te kennen heeft gegeven de door de MO-zaak voorgestelde voorziening te willen uitproberen, heeft verweerder bij het bestreden besluit I het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft bij besluit van 12 november 2014 een AOV-pas toegekend voor de duur van twee jaar.
1.4
Tegen de toekenning van een AOV-pas heeft eiseres op 15 december 2014 en 22 december 2014 een bezwaarschrift ingediend, omdat zij een bruikleenauto had aangevraagd en een AOV-pas, deur tot deur samenreizend, niet adequaat is. Eiseres meent niet samen met anderen te kunnen reizen, omdat zij vanwege depressiviteit paniekaanvallen heeft. De MO-zaak heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift op 13 mei 2015 opnieuw een advies uitgebracht en geconcludeerd dat een AOV-pas als goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt waarmee eiseres in staat wordt gesteld zich te verplaatsen ten behoeve van haar maatschappelijke participatie. Volgens de MO-zaak is er geen medische onderbouwing voor rechtstreeks vervoer of verplicht reizen met begeleider. De klachten die eiseres ervaart en waarvan zij aangeeft dat deze haar beperken in het gebruiken van het AOV zijn volgens het advies behandelbaar. Deze behandeling is ook mogelijk in de thuissituatie en is voorliggend op verstrekken van een AOV-pas plus met aanvullende vervoerseisen.
1.5
Verweerder heeft bij brief van 4 juni 2015 zich op het standpunt gesteld dat het AOV-pas, deur tot deur samenreizend, voor eiseres de goedkoopst compenserende adequate voorziening is. Voor een bruikleenauto of een AOV-pas plus is er geen onderbouwing. Verweerder baseert zich hierbij op de adviezen van de MO-zaak, die naar het oordeel van verweerder op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig zijn opgesteld.
2.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de besluitvorming naar aanleiding van het bezwaar tegen de weigering van de bruikleenauto heeft gesplitst. Bij beslissing op bezwaar van 5 november 2014 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Als reden wordt vermeldt dat eiseres akkoord was gegaan met de door de MO-zaak aangedragen optie om AOV (deur tot deur, samenreizend) uit te proberen. Vervolgens heeft verweerder bij afzonderlijk besluit van 12 november 2014 een AOV-pas toegekend. De rechtbank is van oordeel dat beide besluiten van 5 november 2014 en 12 november 2014 tezamen de beslissing op bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2014 vormen. Verweerder heeft met het besluit van 12 november 2014 een besluit genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de beslissing op bezwaar van 5 november 2014 is gewijzigd. Conform de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AU9161), brengt deze wijze van getrapte besluitvorming met zich mee dat de door eiseres ingediende bezwaarschriften van 15 en 22 december 2014 met toepassing van artikel 6:5 Awb hadden moeten worden doorgezonden naar de rechtbank als beroepschrift.
2.2
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder met de bestreden besluiten van 5 en 12 november 2014 een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde van 7:11 Awb. Dat betekent dat het beroep tegen het besluit van 5 november 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 12 november 2014, gegrond is en dat deze beide besluiten moeten worden vernietigd. De rechtbank zal echter in het navolgende onderzoeken of de rechtsgevolgen van de vernietiging in stand kunnen blijven.
2.3
Het vorenstaande brengt tevens met zich dat verweerder ten onrechte op 4 juni 2015 heeft beslist op de bezwaren tegen het besluit van 12 november 2014, omdat daarmede een tweede maal in bezwaar is beslist. Aangezien dit in het systeem van de Awb niet mogelijk is, heeft de brief van 4 juni 2015 waarbij verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard geen rechtsgevolg en is het beroep hiertegen in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beschouwt de brief van 4 juni 2015 als een nadere motivering van de besluiten van 5 november 2014 en 12 november 2014 en zal deze brief op deze wijze bij het beroep betrekken.
3. De volle omvang van het geding komt gelet op het voorgaande aan de orde bij het beroep tegen het besluit van 5 november 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 12 november 2014 en nader aangevuld met de motivering van 4 juni 2015. Nu verweerder de afwijzing van de bruikleenauto heeft gebaseerd op de grond dat een AOV-pas de goedkoopste adequate voorziening is, omvat het geding zowel de afwijzing van de bruikleenauto als de vraag of de (in bezwaar) toegekende AOV-pas adequaat is (vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6217). Bij de vraag of de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand kunnen worden gelaten, zal de rechtbank zich derhalve over beide vragen moeten buigen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij gelet op haar medische beperkingen in aanmerking dient te komen voor een bruikleenauto. Met de huidige voorziening kan eiseres niet volledig deelnemen aan het maatschappelijk leven, waardoor het AOV niet passend en toereikend is.
4.1
Aan de orde is allereerst de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een bruikleenauto.
4.2
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit is gebaseerd op de adviezen van de MO-zaak. Uit vaste jurisprudentie van de Raad blijkt dat een besluit dat berust op het advies van een medisch adviseur, zodanig inzichtelijk gemotiveerd dient te zijn dat de belanghebbende zich daartegen gericht teweer kan stellen. Dit betekent dat duidelijk moet zijn op grond van welke vormen van onderzoek en op basis van welke gegevens de adviseur tot zijn bevindingen is gekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694). Is hieraan voldaan, dan mag verweerder in beginsel van een deskundigenadvies van de MO-zaak uitgaan.
4.3
Verweerder heeft aan zijn besluitvorming de adviezen van de MO-zaak ten grondslag gelegd. In het advies van MO-zaak van 13 oktober 2014 is weergegeven dat eiseres fysiek niet beperkt is in lopen of fietsen, maar psychische beperkingen ondervindt bij het betreden van open ruimte. Op die grond wordt een AOV-pas adequaat geacht. Op 13 mei 2015 heeft de MO-zaak opnieuw advies uitgebracht. Daarbij is rekening gehouden met informatie van de huisarts en de behandelend psychiater van eiseres. De conclusie van dat advies luidt dat het advies voor een AOV-pas deur tot deur samenreizend, als goedkoopste oplossing gehandhaafd blijft. Eiseres heeft in beroep een brief van haar huisarts van 23 oktober 2015 overgelegd. Dit heeft geleid tot een nader advies van 5 januari 2016, waarin deze medische informatie is meegewogen. In het nader advies is overwogen dat de door eiseres aangegeven angstklachten niet worden onderbouwd op basis van de aanwezige medische informatie. Er is naar het oordeel van MO-zaak geen reden bekend waarom eiseres niet met het rechtstreeks collectief vervoer kan reizen. Een noodzaak voor het verstrekken van begeleid individueel vervoer via het AOV, kan niet worden vastgesteld. Ook een noodzaak voor een bruikleenauto kan niet worden vastgesteld. Deze adviezen zijn naar het oordeel van de rechtbank op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld. De adviezen zijn concludent en niet is gebleken dat zij onjuiste feiten bevatten wat betreft de medische situatie. Ook anderszins geven de adviezen door de wijze waarop deze zijn vastgesteld geen aanleiding te twijfelen over de juistheid van de daarin verwoorde conclusie dat de noodzaak voor een bruikleenauto niet kan worden vastgesteld. De stelling van eiseres dat haar huidige voorziening niet adequaat is en onvoldoende mogelijkheden biedt, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd met medische stukken. De verklaring van de huisarts van eiseres van 15 januari 2016, waarin staat dat eiseres baat zou hebben bij een bruikleenauto, is daartoe onvoldoende.
4.4
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij de beoordeling op de adviezen van de MO-zaak heeft mogen baseren. Hoewel de rechtbank begrijpt dat met de huidige geïndiceerde vervoersvoorziening niet aan alle wensen van eiseres wordt tegemoetgekomen, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het AOV de goedkoopst compenserende voorziening voor eiseres is en dat er geen onderbouwing voor een bruikleenauto is.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bruikleenauto dan ook terecht afgewezen, omdat hij niet aan de criteria voor deze vervoersvoorziening voldoet. Nu eiseres voorts geen zelfstandige beroepsgronden heeft ingediend tegen de toegekende collectieve vervoersvoorziening, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietiging geheel in stand laten.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2. is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten van 5 en 12 november 2014 vernietigen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het griffierecht van € 45,- te vergoeden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, bestaat voorts aanleiding de rechtsgevolgen van de vernietiging geheel in stand te laten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de besluiten van 5 november 2014 en 12 november 2014 gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 5 november 2014 en 12 november 2014;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.