4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op mevrouw Heeremans. Zij motiveert dit nader als volgt, onder verwerping van de diverse verweren van de verdediging die hierbij direct worden besproken.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes neergestoken. Uit het dossier kan immers het volgende worden vastgesteld. Nadat het slachtoffer op 19 maart 2015 rond 18.00 uur was neergestoken en de politie en ambulance rond 18.05 uur ter plaatse waren gekomen, heeft zij direct verklaard dat zij kort daarvoor was aangevallen door een licht getinte jonge man, gekleed in een licht blauw trainingspak, die was weggerend richting de Ferdinand Bolstraat. Ook in het ziekenhuis heeft zij wederom over één dader verklaard. Tegen haar dochter zegt ze dat de dader strak achterovergekamd haar had. Twee weken later op 3 april verklaart het slachtoffer dat de man klein was geweest met grote, donkere en wilde ogen en zwart haar. Hij was na het steekincident weggerend uit de Govert Flinckstraat richting de Van der Helststraat.
Op de camerabeelden van de Van der Helststraat die zich in het dossier bevinden is te zien, zo heeft de rechtbank ook zelf geconstateerd, dat een man, die opvallend veel op verdachte lijkt, om ongeveer 17.51 uur vanaf de Govert Flinckstraat komt aanrennen. Deze man heeft kort, zwart haar en draagt blauwe kleding en zwart/witte schoenen. Hij rent links de hoek om de Eerste van der Helststraat in. Tevens is te zien dat deze persoon twee keer achterom kijkt richting de Govert Flinckstraat en tijdens het rennen zijn rechterhand in zijn rechtervoorbroekzak houdt.
Rond 19.05 uur heeft verdachte zich bij de politie gemeld die op dat moment op de Dam aanwezig was. Hij verklaart dan zojuist een vrouw te hebben neergestoken. Verdachte draagt op dat moment een opvallend blauwe gewatteerde jas, een blauwe spijkerbroek en zwarte sportschoenen met een witte opdruk en een witte rand bij de zool. Hij is een kleine, licht getinte jongeman te noemen en heeft (zie foto’s in het dossier pagina’s 234 en 235) zeer kort, zwart haar en donkere ogen. Hij overhandigt de politie een mes dat hij uit zijn rechtervoorbroekzak haalt en zou hebben gebruikt bij het steken. Uit het DNA-rapport en het vezel- en textielrapport is ook gebleken dat dit mes het mes is waarmee het slachtoffer is neergestoken. Op het mes is een bloedspoor van het slachtoffer aangetroffen, alsmede vezels van haar rode jas. Het mes heeft ook een scheurtje in de rechtervoorbroekzak van verdachte veroorzaakt. Verdachte heeft vanaf het begin, en nadien meermalen, uitgebreid en gedetailleerd verklaard over hoe hij het slachtoffer heeft uitgekozen, haar heeft neergestoken en zijn motieven.
De rechtbank acht het, op grond van het voorgaande, bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft neergestoken. De rechtbank verwerpt daarbij het - door verdachte zelf niet onderschreven - alternatieve scenario van de raadsman, te weten dat verdachte alleen naast de dader heeft gestaan en met het mes is gaan rennen, hetgeen impliceert dat verdachte een valse bekentenis zou hebben afgelegd. De rechtbank stelt daartoe vast dat verdachte de rennende man is die op voornoemde camerabeelden te zien is. Daaruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict op de plaats delict aanwezig was en het mes waarmee is gestoken, bij zich had toen hij de Eerste van der Helsstraat kwam inrennen. Het slachtoffer verklaart over één persoon die betrokken is geweest bij het steekincident en deze dader rende weg in de richting waar ook verdachte op datzelfde tijdstip heen rende. Verdachte voldoet voorts nagenoeg geheel aan het signalement van de dader dat door het slachtoffer is opgegeven. Het slachtoffer heeft weliswaar verklaard dat de dader een lichtblauw trainingspak aan had, maar het verschil met de eveneens blauwe kleding die verdachte droeg, is niet erg groot. Dit geringe verschil in beschrijving van de kleding door het slachtoffer is bovendien verklaarbaar, nu zij van achteren onverhoeds werd aangevallen, alsmede gelet op haar oogaandoening (macula) en hoge leeftijd. Ter onderbouwing van het verweer heeft de verdediging nog aangevoerd dat een vers speekselspoor van een ander persoon op de plaats delict is aangetroffen, maar dat is op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat deze persoon ook betrokkenheid heeft gehad bij het plegen van het delict. Tevens heeft de verdediging gewezen op het feit dat er geen bloedsporen van het slachtoffer op de handen en kleding van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in het licht van dit dossier, eveneens onvoldoende betekenis toekomen. De ervaringsregel leert dat het zeer goed mogelijk is dat bloed niet direct uit een wond vloeit, te meer nu er zeer snel is gehandeld, geen slagaders zijn geraakt en het slachtoffer drie lagen kleding aan had. Ook het gegeven dat verdachte niet heeft willen verklaren over de herkomst van het mes doet, hoewel de rechtbank dit betreurenswaardig vindt, geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn bekentenis die onverminderd bruikbaar blijft voor het bewijs.
(Voorwaardelijk) opzet en voorbedachte rade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens, en dus met bloot opzet, heeft gehandeld, nu verdachte telkens heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was om te doden. Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel door met een mes in hoofd en buik te steken. Het verweer dienaangaande wordt verworpen en de rechtbank motiveert dit nader als volgt.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bovengenoemd gevolg zou intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank oordeelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het meermalen met een mes steken in vitale lichaamsonderdelen een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt en des te meer bij een hoogbejaard slachtoffer van 96 jaren oud. Verdachte had ook wetenschap van die aanmerkelijke kans en is zich daar bewust van geweest. Naar de uiterlijke verschijningsvorm en de aard van de gedraging, het meermalen met een mes in de buik en in/op het hoofd steken, was het handelen van verdachte zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat geconcludeerd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Dat het niet zijn bedoeling was, hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat zijn primaire oogmerk daar niet op was gericht, het was hem immers vooral te doen om wraak te nemen op zijn vader, maakt niet dat voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij op 19 maart 2015 met de trein van [plaats 1] naar Amsterdam was gereisd met het doel om iemand naar eigen zeggen “iets ergs aan te doen”, zodat hij wraak kon nemen op zijn vader. Het moest een zwak slachtoffer zijn, heel jong of heel oud. Iemand die niets terug kon doen, omdat verdachte vreesde anders zelf te worden gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij Amsterdam had uitgekozen, omdat hij daar onbekend was. Het slachtoffer was uitgekozen, omdat ze heel oud was en alleen liep. Hij heeft haar gevolgd en gewacht tot er niemand meer in de buurt was. Vervolgens heeft hij haar onverhoeds van achteren benaderd en met een mes gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het bovenstaande worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Het voorgaande getuigt ook van voorbedachte rade. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen over de overwegingen van verdachte is immers vast komen te staan dat verdachte het planmatig had aangepakt, waarbij hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank overweegt tot slot dat de hierna te bespreken conclusies van de psychiater en de psycholoog dat, kort gezegd, verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde niet in vrijheid zijn wil kon bepalen en volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, hier niet in de weg staan aan een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. Een psychische stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet in de weg, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De rechtbank is van oordeel dat voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding geven. Gebleken is immers dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict rationele afwegingen heeft gemaakt. Weliswaar had hij op het moment van het plegen van het delict, vanwege een schizofrene stoornis, een gebrekkig wilsbesef , maar wel had hij – zoals hierboven is overwogen - inzicht in zijn gedragskeuzes en geoordeeld kan worden dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
CausaliteitDe rechtbank is van oordeel dat causaal verband bestaat tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer. Het overlijden van het slachtoffer, dat zelf om staking van de medische behandeling had gevraagd, kan in redelijkheid worden toegerekend aan het handelen van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer dienaangaande en motiveert een en ander nader als volgt.
Het slachtoffer is op 19 maart 2015 twee keer in/op het hoofd en twee keer in de buik gestoken, waardoor haar darmen op zeven plaatsen zijn geperforeerd. Het slachtoffer is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, alwaar zij op dezelfde avond met spoed is geopereerd. Op 20 maart is zij wederom geopereerd, omdat zij nog steeds veel pijn had en lage bloeddruk en de artsen een luchtlek vermoedden. Haar toestand was zorgelijk. Uit het sectierapport van 24 juni 2015 blijkt dat het overlijden van het slachtoffer op 11 april 2015 kan worden verklaard op grond van het staken van de behandeling waar ze zelf voor gekozen had in verband met een situatie die was ontstaan na oplopen van uitwendig mechanisch perforerend geweld aan de buik drie weken voorafgaande aan de opname in het ziekenhuis. Als verwikkelingen van het doorgemaakt geweld zijn operaties verricht, zijn ontstekingen opgetreden (buikvliesontsteking op buikorgaanoppervlakken en in de buikwand, longontsteking, ontsteking op het oppervlak van de baarmoeder), is psychische problematiek ontstaan met een besluit tot staken van de behandeling en voedsel/vochtinname en overlijden tot gevolg. De medische documentatie gaf de verwikkelingen die geleid hebben tot het ontstaan van deze situatie stapsgewijs aan en mede op grond daarvan is deze conclusie getrokken.
De rechtbank stelt voorop dat de gedraging van verdachte, het in hoofd en buik steken van een hoogbejaarde vrouw van 96 jaren oud, in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke en onmisbare factor is geweest voor het ingetreden gevolg, de dood van het slachtoffer. Als het slachtoffer niet door verdachte was neergestoken, was zij niet in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen geweest met zeven darmperforaties en waren er geen pijnklachten en complicaties na de operaties opgetreden die de doodswens en daaropvolgend de dood tot gevolg hebben gehad. Voorts is van belang dat de gedraging van verdachte ook op zichzelf, naar haar aard, geschikt was om de dood tot gevolg teweeg te brengen. Tot slot was de dood van het slachtoffer ook redelijkerwijs voorzienbaar op het moment dat verdachte haar neerstak, nu een hoogbejaard persoon naar verwachting minder goed herstelt van de opgelopen letsels en de daarvoor noodzakelijke operaties dan jongere volwassen personen.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer kan worden vastgesteld. Verdachte kan als gevolg van zijn handelen de dood van het slachtoffer in redelijkheid worden toegerekend. Dit wordt niet anders doordat het slachtoffer zelf besloot de medische behandeling en voedsel/vochtinname te staken. Het gegeven dat vanuit medisch perspectief dit besluit wellicht kan worden aangemerkt als de onmiddellijke doodsoorzaak, vormt geen beletsel om causaliteit als hier bedoeld aan te nemen. De doodswens van het slachtoffer is immers onlosmakelijk verbonden geweest met de medische verwikkelingen en pijn als gevolg van het door verdachte uitgeoefende geweld en deze nadien opgekomen omstandigheden, zoals de operaties, de ontstekingen, de longontsteking en de psychische problematiek met als gevolg het besluit tot staken van de behandeling en voedsel/vochtinname, zijn aan te merken als voorzienbare mogelijke gevolgen van het doorgemaakte geweld.