ECLI:NL:RBAMS:2016:1139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
13/669052-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op 96-jarige vrouw door volledig ontoerekeningsvatbare verdachte met TBS-maatregel

Op 7 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van de moord op de 96-jarige mevrouw T. Heeremans - De Jong. De verdachte heeft op 19 maart 2015, in de Amsterdamse Pijp, de vrouw met een mes vier keer gestoken in het hoofd en de buik. Mevrouw Heeremans overleed drie weken later, op 11 april 2015, in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, vanwege een schizofrene stoornis. Ondanks de bewezenverklaring van moord, werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en werd de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel hij opzettelijk handelde, niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank nam de conclusies van de deskundigen over, die stelden dat de verdachte geen wils- en keuzevrijheid had en dat zijn handelen volledig bepaald was door zijn psychotische stoornis. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, maar oordeelde dat strafoplegging niet mogelijk was vanwege de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669052-15 (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. Den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.W.B. Meijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
primair:
hij in of omstreeks de periode 19 maart 2015 tot en met 11 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, T. Heeremans - De Jong van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 19 maart 2015
- éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de buik, in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de arm(en), in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong, gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen/in het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong geslagen en/of gestompt,
ten gevolge waarvan voornoemde Heeremans - De Jong op 11 april 2015 is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, T. Heeremans - De Jong van het leven te beroven,
- éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de buik, in elk geval in/op het lichaam van voornoemde Heeremans - De Jong heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de arm(en), in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- éénmaal of meermalen op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen/in het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong heeft geslagen en/of gestompt;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan T. Heeremans - De Jong opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (één of meer darmperforatie(s) en/of hoofdletsel) heeft toegebracht door
- éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of te prikken in/op het hoofd en/of het gezicht, in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong en/of
- éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden en/of te prikken in/op de buik, in elk geval in/op het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong en/of
- éénmaal of meermalen te slaan en/of te stompen op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, in elk geval op/tegen/in het lichaam, van voornoemde Heeremans - De Jong,
ten gevolge van welk(e) feit(en) voornoemde Heeremans - De Jong op 11 april 2015 is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte, het vezel- en textielrapport, het sectierapport, de letselverklaring en het door het slachtoffer opgegeven signalement waaraan verdachte voldoet, kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft neergestoken. Dat het slachtoffer heeft verklaard dat de dader een lichtblauw trainingspak droeg, kan worden verklaard door de snelheid en het onverhoedse waarmee zij is overvallen, alsmede door haar oogaandoening en hoge leeftijd, terwijl verdachte overigens een opvallend blauw jack met blauwe spijkerbroek droeg. Het dossier biedt geen aanleiding te veronderstellen dat sprake zou zijn van een alternatief scenario zoals door de raadsman aangedragen. De bekentenis van verdachte wordt, zoals aangegeven, ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Dat verdachte niet heeft willen verklaren over het mes en dat er geen bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen op zijn handen en kleding is op zich niet ontlastend en staat een bewezenverklaring niet in de weg.
Niet alleen kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft neergestoken, gelet op zijn motief om te steken en het feit dat verdachte iets ergs wilde doen bij een door hem specifiek uitgekozen kwetsbaar slachtoffer, en de door hem uitgekozen geweldshandeling, kan ook worden bewezen dat hij dat opzettelijk heeft gedaan en wel dat sprake is van bloot opzet. Op zijn minst genomen is sprake van voorwaardelijk opzet nu was te voorzien dat het slachtoffer zou komen te overlijden, gelet op haar hoge leeftijd en gelet op het feit dat is gestoken in vitale lichaamsonderdelen. Verdachte heeft wetenschap gehad van die aanmerkelijke kans en heeft deze gezien de uiterlijke verschijningsvorm bewust aanvaard.
Naast (voorwaardelijk) opzet kan op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad ook worden bewezen dat sprake was van voorbedachte rade. Het idee om iets ergs te doen bij een zwak persoon is niet in een opwelling bij verdachte opgekomen. Verdachte is vanuit [plaats 1] naar Amsterdam gegaan en had voor het doel om iets ergs te doen een mes bij zich. Hij heeft meerdere potentiele slachtoffers bekeken en zijn slachtoffer zorgvuldig uitgezocht en gewacht totdat zij alleen was. Hiermee heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad tot nadenken over de mogelijke gevolgen van zijn handelen en is zeer doelgericht te werk gegaan om wraak te nemen op zijn vader.
Vastgesteld kan voorts worden dat sprake is van causaal verband tussen de geweldshandelingen van verdachte en de dood van het slachtoffer. Het overlijden is redelijkerwijs aan het uitgeoefende geweld van verdachte toe te rekenen. Het handelen van verdachte is immers een onmisbare en noodzakelijke schakel geweest in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid en bovendien is aannemelijk dat het gevolg, de dood van het slachtoffer, met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van verdachte is veroorzaakt. Volgens vaste jurisprudentie is bij de leer van de redelijke toerekening ook sprake van causaliteit bij eigen invloed van het slachtoffer. De complicaties en de psychische problematiek die bij het slachtoffer zijn ontstaan en waardoor het slachtoffer heeft besloten verdere behandeling te staken, zijn onlosmakelijk verbonden met het door verdachte uitgeoefende geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient primair integraal te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit nu, ondanks de bekennende verklaring van verdachte, niet kan worden bewezen dan verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft neergestoken. Contra-indicaties hiervoor zijn immers dat verdachte niet het lichtblauwe trainingspak droeg waarover het slachtoffer heeft verklaard, dat verdachte niet heeft willen verklaren over de herkomst van het mes, dat op de plaats delict een vers speekselspoor is aangetroffen van een ander persoon en dat er zowel op de handen als de kleding van verdachte geen bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen. Dit alles wijst op de mogelijkheid van een alternatief scenario, bijvoorbeeld dat verdachte het incident heeft zien gebeuren, vervolgens het mes heeft opgeraapt en is gaan rennen.
Mocht, subsidiair, wel komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer heeft neergestoken dan dient hij te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat in alle redelijkheid het niet aan verdachte kan worden verweten dat het slachtoffer na drie weken besloot om de behandeling te staken, terwijl zij aan de betere hand was. De complicaties die het slachtoffer na de operatie heeft opgelopen zijn niet aan verdachte toe te rekenen, zodat het causale verband ontbreekt.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk en laat staan met voorbedachte rade het slachtoffer heeft neergestoken. Verdachte heeft immers meermalen verklaard dat hij niemand wilde doden en dat dat niet zijn bedoeling was. Hij had hooguit opzet om iemand te verwonden, want hij wilde iemand neersteken, maar er was opzet noch voorwaardelijk opzet op het doden van een persoon.
Bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de zware mishandeling van het slachtoffer, het meer subsidiair tenlastegelegde. Verdachte dient echter te worden vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel nu, zoals gezegd, het overlijden van het slachtoffer niet aan verdachte kan worden toegerekend. Aan de dood lag immers haar besluit ten grondslag dat zij de behandeling wilde staken en hoewel verdachte haar wellicht tot dit besluit heeft gebracht, kan de uitkomst van dit besluit niet aan verdachte worden verweten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op mevrouw Heeremans. Zij motiveert dit nader als volgt, onder verwerping van de diverse verweren van de verdediging die hierbij direct worden besproken.
Daderschap van verdachte
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes neergestoken. Uit het dossier kan immers het volgende worden vastgesteld. Nadat het slachtoffer op 19 maart 2015 rond 18.00 uur was neergestoken en de politie en ambulance rond 18.05 uur ter plaatse waren gekomen, heeft zij direct verklaard dat zij kort daarvoor was aangevallen door een licht getinte jonge man, gekleed in een licht blauw trainingspak, die was weggerend richting de Ferdinand Bolstraat. Ook in het ziekenhuis heeft zij wederom over één dader verklaard. Tegen haar dochter zegt ze dat de dader strak achterovergekamd haar had. Twee weken later op 3 april verklaart het slachtoffer dat de man klein was geweest met grote, donkere en wilde ogen en zwart haar. Hij was na het steekincident weggerend uit de Govert Flinckstraat richting de Van der Helststraat.
Op de camerabeelden van de Van der Helststraat die zich in het dossier bevinden is te zien, zo heeft de rechtbank ook zelf geconstateerd, dat een man, die opvallend veel op verdachte lijkt, om ongeveer 17.51 uur vanaf de Govert Flinckstraat komt aanrennen. Deze man heeft kort, zwart haar en draagt blauwe kleding en zwart/witte schoenen. Hij rent links de hoek om de Eerste van der Helststraat in. Tevens is te zien dat deze persoon twee keer achterom kijkt richting de Govert Flinckstraat en tijdens het rennen zijn rechterhand in zijn rechtervoorbroekzak houdt.
Rond 19.05 uur heeft verdachte zich bij de politie gemeld die op dat moment op de Dam aanwezig was. Hij verklaart dan zojuist een vrouw te hebben neergestoken. Verdachte draagt op dat moment een opvallend blauwe gewatteerde jas, een blauwe spijkerbroek en zwarte sportschoenen met een witte opdruk en een witte rand bij de zool. Hij is een kleine, licht getinte jongeman te noemen en heeft (zie foto’s in het dossier pagina’s 234 en 235) zeer kort, zwart haar en donkere ogen. Hij overhandigt de politie een mes dat hij uit zijn rechtervoorbroekzak haalt en zou hebben gebruikt bij het steken. Uit het DNA-rapport en het vezel- en textielrapport is ook gebleken dat dit mes het mes is waarmee het slachtoffer is neergestoken. Op het mes is een bloedspoor van het slachtoffer aangetroffen, alsmede vezels van haar rode jas. Het mes heeft ook een scheurtje in de rechtervoorbroekzak van verdachte veroorzaakt. Verdachte heeft vanaf het begin, en nadien meermalen, uitgebreid en gedetailleerd verklaard over hoe hij het slachtoffer heeft uitgekozen, haar heeft neergestoken en zijn motieven.
De rechtbank acht het, op grond van het voorgaande, bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft neergestoken. De rechtbank verwerpt daarbij het - door verdachte zelf niet onderschreven - alternatieve scenario van de raadsman, te weten dat verdachte alleen naast de dader heeft gestaan en met het mes is gaan rennen, hetgeen impliceert dat verdachte een valse bekentenis zou hebben afgelegd. De rechtbank stelt daartoe vast dat verdachte de rennende man is die op voornoemde camerabeelden te zien is. Daaruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict op de plaats delict aanwezig was en het mes waarmee is gestoken, bij zich had toen hij de Eerste van der Helsstraat kwam inrennen. Het slachtoffer verklaart over één persoon die betrokken is geweest bij het steekincident en deze dader rende weg in de richting waar ook verdachte op datzelfde tijdstip heen rende. Verdachte voldoet voorts nagenoeg geheel aan het signalement van de dader dat door het slachtoffer is opgegeven. Het slachtoffer heeft weliswaar verklaard dat de dader een lichtblauw trainingspak aan had, maar het verschil met de eveneens blauwe kleding die verdachte droeg, is niet erg groot. Dit geringe verschil in beschrijving van de kleding door het slachtoffer is bovendien verklaarbaar, nu zij van achteren onverhoeds werd aangevallen, alsmede gelet op haar oogaandoening (macula) en hoge leeftijd. Ter onderbouwing van het verweer heeft de verdediging nog aangevoerd dat een vers speekselspoor van een ander persoon op de plaats delict is aangetroffen, maar dat is op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat deze persoon ook betrokkenheid heeft gehad bij het plegen van het delict. Tevens heeft de verdediging gewezen op het feit dat er geen bloedsporen van het slachtoffer op de handen en kleding van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, in het licht van dit dossier, eveneens onvoldoende betekenis toekomen. De ervaringsregel leert dat het zeer goed mogelijk is dat bloed niet direct uit een wond vloeit, te meer nu er zeer snel is gehandeld, geen slagaders zijn geraakt en het slachtoffer drie lagen kleding aan had. Ook het gegeven dat verdachte niet heeft willen verklaren over de herkomst van het mes doet, hoewel de rechtbank dit betreurenswaardig vindt, geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn bekentenis die onverminderd bruikbaar blijft voor het bewijs.
(Voorwaardelijk) opzet en voorbedachte rade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens, en dus met bloot opzet, heeft gehandeld, nu verdachte telkens heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was om te doden. Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel door met een mes in hoofd en buik te steken. Het verweer dienaangaande wordt verworpen en de rechtbank motiveert dit nader als volgt.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bovengenoemd gevolg zou intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank oordeelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het meermalen met een mes steken in vitale lichaamsonderdelen een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt en des te meer bij een hoogbejaard slachtoffer van 96 jaren oud. Verdachte had ook wetenschap van die aanmerkelijke kans en is zich daar bewust van geweest. Naar de uiterlijke verschijningsvorm en de aard van de gedraging, het meermalen met een mes in de buik en in/op het hoofd steken, was het handelen van verdachte zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat geconcludeerd kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Dat het niet zijn bedoeling was, hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat zijn primaire oogmerk daar niet op was gericht, het was hem immers vooral te doen om wraak te nemen op zijn vader, maakt niet dat voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij op 19 maart 2015 met de trein van [plaats 1] naar Amsterdam was gereisd met het doel om iemand naar eigen zeggen “iets ergs aan te doen”, zodat hij wraak kon nemen op zijn vader. Het moest een zwak slachtoffer zijn, heel jong of heel oud. Iemand die niets terug kon doen, omdat verdachte vreesde anders zelf te worden gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij Amsterdam had uitgekozen, omdat hij daar onbekend was. Het slachtoffer was uitgekozen, omdat ze heel oud was en alleen liep. Hij heeft haar gevolgd en gewacht tot er niemand meer in de buurt was. Vervolgens heeft hij haar onverhoeds van achteren benaderd en met een mes gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het bovenstaande worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Het voorgaande getuigt ook van voorbedachte rade. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen over de overwegingen van verdachte is immers vast komen te staan dat verdachte het planmatig had aangepakt, waarbij hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank overweegt tot slot dat de hierna te bespreken conclusies van de psychiater en de psycholoog dat, kort gezegd, verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde niet in vrijheid zijn wil kon bepalen en volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, hier niet in de weg staan aan een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. Een psychische stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet in de weg, indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De rechtbank is van oordeel dat voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding geven. Gebleken is immers dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict rationele afwegingen heeft gemaakt. Weliswaar had hij op het moment van het plegen van het delict, vanwege een schizofrene stoornis, een gebrekkig wilsbesef , maar wel had hij – zoals hierboven is overwogen - inzicht in zijn gedragskeuzes en geoordeeld kan worden dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
CausaliteitDe rechtbank is van oordeel dat causaal verband bestaat tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer. Het overlijden van het slachtoffer, dat zelf om staking van de medische behandeling had gevraagd, kan in redelijkheid worden toegerekend aan het handelen van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer dienaangaande en motiveert een en ander nader als volgt.
Het slachtoffer is op 19 maart 2015 twee keer in/op het hoofd en twee keer in de buik gestoken, waardoor haar darmen op zeven plaatsen zijn geperforeerd. Het slachtoffer is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, alwaar zij op dezelfde avond met spoed is geopereerd. Op 20 maart is zij wederom geopereerd, omdat zij nog steeds veel pijn had en lage bloeddruk en de artsen een luchtlek vermoedden. Haar toestand was zorgelijk. Uit het sectierapport van 24 juni 2015 blijkt dat het overlijden van het slachtoffer op 11 april 2015 kan worden verklaard op grond van het staken van de behandeling waar ze zelf voor gekozen had in verband met een situatie die was ontstaan na oplopen van uitwendig mechanisch perforerend geweld aan de buik drie weken voorafgaande aan de opname in het ziekenhuis. Als verwikkelingen van het doorgemaakt geweld zijn operaties verricht, zijn ontstekingen opgetreden (buikvliesontsteking op buikorgaanoppervlakken en in de buikwand, longontsteking, ontsteking op het oppervlak van de baarmoeder), is psychische problematiek ontstaan met een besluit tot staken van de behandeling en voedsel/vochtinname en overlijden tot gevolg. De medische documentatie gaf de verwikkelingen die geleid hebben tot het ontstaan van deze situatie stapsgewijs aan en mede op grond daarvan is deze conclusie getrokken.
De rechtbank stelt voorop dat de gedraging van verdachte, het in hoofd en buik steken van een hoogbejaarde vrouw van 96 jaren oud, in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke en onmisbare factor is geweest voor het ingetreden gevolg, de dood van het slachtoffer. Als het slachtoffer niet door verdachte was neergestoken, was zij niet in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen geweest met zeven darmperforaties en waren er geen pijnklachten en complicaties na de operaties opgetreden die de doodswens en daaropvolgend de dood tot gevolg hebben gehad. Voorts is van belang dat de gedraging van verdachte ook op zichzelf, naar haar aard, geschikt was om de dood tot gevolg teweeg te brengen. Tot slot was de dood van het slachtoffer ook redelijkerwijs voorzienbaar op het moment dat verdachte haar neerstak, nu een hoogbejaard persoon naar verwachting minder goed herstelt van de opgelopen letsels en de daarvoor noodzakelijke operaties dan jongere volwassen personen.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer kan worden vastgesteld. Verdachte kan als gevolg van zijn handelen de dood van het slachtoffer in redelijkheid worden toegerekend. Dit wordt niet anders doordat het slachtoffer zelf besloot de medische behandeling en voedsel/vochtinname te staken. Het gegeven dat vanuit medisch perspectief dit besluit wellicht kan worden aangemerkt als de onmiddellijke doodsoorzaak, vormt geen beletsel om causaliteit als hier bedoeld aan te nemen. De doodswens van het slachtoffer is immers onlosmakelijk verbonden geweest met de medische verwikkelingen en pijn als gevolg van het door verdachte uitgeoefende geweld en deze nadien opgekomen omstandigheden, zoals de operaties, de ontstekingen, de longontsteking en de psychische problematiek met als gevolg het besluit tot staken van de behandeling en voedsel/vochtinname, zijn aan te merken als voorzienbare mogelijke gevolgen van het doorgemaakte geweld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primaire feit:
in de periode van 19 maart 2015 tot en met 11 april 2015 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade, T. Heeremans - De Jong van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 19 maart 2015
- meermalen met een mes in/op het hoofd van voornoemde Heeremans - De Jong gestoken en/of gesneden en/of geprikt en
- meermalen met een mes in de buik van voornoemde Heeremans - De Jong gestoken
ten gevolge waarvan voornoemde Heeremans - De Jong op 11 april 2015 is overleden.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft vanaf het begin, consequent en meermalen verklaard, kort samengevat, dat hij mevrouw Heeremans heeft neergestoken, om wraak te nemen op zijn vader die hem heel vaak mishandeld zou hebben. Hij deed dat omdat het eruit moest. Hij vond de vrouw wel zielig, maar voelt zich nu beter, hij is opgelucht. Hij dacht dat zijn vader hem nu niet meer zielig kon vinden. Hij voelt zich niet trots, maar het moest gebeuren voor zijn eigen gevoelens. Hij heeft wraak genomen op zijn vader hierdoor.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het in het dossier bevindende multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek betreffende psychiatrisch en psychologisch onderzoek van de deskundigen M. van Ekeren, psychiater, en L.M.L. Thung, klinisch psycholoog.
In dit rapport, gedateerd 10 november 2015 wordt, voor zover hier van belang, het volgende beschreven.
‘Bij verdachte, een laag gemiddeld intelligente man van Iraakse afkomst, is sprake van schizofrenie van het paranoïde type. Op basis van de milieu-informatie in de richting van traumatische (oorlogs-)ervaringen, een traumatisch vluchtverhaal, een mogelijke geschiedenis van mishandelingen door vader, kan differentiaal diagnostisch PTSS worden overwogen. De schizofrenie is echter zo prominent aanwezig dat deze vooralsnog alle andere (mogelijk) pathologie overstijgt. Hiervan was eveneens sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
De stoornis is zo sterk omvattend dat het complex van symptomen een volledige rechtstreekse doorwerking in het tenlastegelegde heeft gehad.
Vanuit de – bij de paranoïde schizofrenie passende – ernstige oordeels- en kritiekstoornissen dehumaniseert verdachte vanuit de psychotische binnenwereld het slachtoffer compleet, steekt hij haar neer om een – van enige reële logica gespeend – doel te bereiken, namelijk het duidelijk maken aan zijn vader dat de – wellicht ook in ernst uitvergrote – mishandelingen moeten stoppen. Het gaat aldus om een rigide en volledig psychotisch gederailleerd oorzaak-gevolg denken, met bijna wetmatige doelredeneringen, waarin verdachte gevangen zit, waaraan hij niet kan ontkomen en die geen ruimte laat voor enig keuze- of gedragsalternatief. Het betreft aldus een handeling die volledig is bepaald door een psychotisch denkspoor waar hij niet van af te brengen is. Het slachtoffer is vanuit de psychose slechts een instrument of middel geworden om een doel te bereiken, zij is volledig gedepersonaliseerd en gedehumaniseerd, zowel voorafgaande aan het tenlastegelegde als ook thans achteraf.
De bij de schizofrenie passende formele denkstoornissen, met oordeels- en kritiekstoornissen en gestoord oorzaak-gevolg denken en de volledig falende realiteitstoetsing hebben volledig doorgewerkt in het plegen van het tenlastegelegde. Zo dient te worden gesteld dat verdachte over geen enkele wils- en keuzevrijheid beschikte om af te kunnen zien van het plegen van het tenlastegelegde feit. Op grond hiervan kon verdachte nog uitsluitend handelen vanuit zijn psychotische realiteit. Aldus wordt geadviseerd verdachte ontoerekeningsvatbaar te achten voor het plegen van het tenlastegelegde.’
De officier van justitie en de raadsman, subsidiair, nemen de conclusies van de deskundigen over en beschouwen verdachte als ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het tenlastegelegde.
De rechtbank neemt gelet op alle stukken en de bevindingen ter zitting eveneens de gemotiveerde conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat het bewezen geachte feit verdachte, wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens op het moment van de delictsgedraging, niet kan worden toegerekend
.Verdachte is mitsdien niet strafbaar en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen maatregel

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meest ernstige feit dat het Wetboek van Strafrecht kent, namelijk moord.
Het slachtoffer, dat met een rollator voor haar woning aan de [adres] liep, was de 96-jarige mevrouw Heeremans. Zij was kwetsbaar en weerloos. Verdachte had haar juist omwille van deze kwetsbaarheid uitgekozen. Hij heeft haar op straat, op klaarlichte dag, van achteren aangevallen. Zij is door hem vier keer met een mes in het hoofd en in de buik gestoken, waardoor levensbedreigend letsel is ontstaan. Mevrouw Heeremans is met spoed met een ambulance naar het ziekenhuis afgevoerd. Daar is zij twee keer geopereerd en drie weken later, als gevolg van het geweld, overleden.
Het behoeft geen nader betoog dat moord een zeer ernstig strafbaar feit is, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn. Het slachtoffer is op gruwelijke wijze de dupe geworden van de wraakactie, die verdachte op zijn vader voor ogen had. Hij heeft haar het leven ontnomen, terwijl ze eerst nog enige tijd met zeer zwaar letsel in het ziekenhuis heeft verbleven en onmetelijk veel verdriet en pijn moet hebben ervaren.
Aan de nabestaanden is door deze brute daad van verdachte ook veel leed berokkend. Dit is de rechtbank onder andere gebleken uit de op zitting op indringende wijze voorgelezen verklaringen van twee dochters van het slachtoffer. Zij hebben het lijden van hun dierbare moeder moeten aanschouwen en zijn na haar overlijden begrijpelijkerwijs achtergebleven met gemengde gevoelens van boosheid en verdriet.
De samenleving heeft ook geschokt gereageerd op deze nare gebeurtenissen in De Pijp; het handelen van verdachte heeft voor ernstige gevoelens van angst en onrust gezorgd.
Verdachte heeft dit alles opzettelijk gedaan, maar dat kan hem niet worden verweten, omdat hij heeft gehandeld vanuit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zoals hiervoor onder 7 is overwogen. Hij is dan ook niet strafbaar voor zijn handelen. Strafoplegging is bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid immers bij wet uitgesloten. Dit vanuit de gedachte dat men moet worden gestraft naar mate van schuld, in de zin van verwijtbaarheid. Verdachte kan geen schuldverwijt worden gemaakt.
De vraag resteert dan of oplegging van een maatregel, en zo ja welke, is aangewezen.
In het hiervoor onder 7 genoemde deskundigenrapport, gedateerd 10 november 2015 wordt, voor zover hier van belang, het volgende beschreven.
‘De recidivekans is zeer groot. De formele denkstoornissen met gestoord oorzaak-gevolg denken en falende realiteitstoetsing zijn van primair belang voor de kans op recidive. Daarnaast geldt dat frustraties die verdachte in zijn familie of mogelijk ook in ander verband kan opdoen een mogelijke nieuwe trigger kunnen vormen voor een soortgelijk scenario als het bovenstaande. In verdachtes psychotische binnenwereld zijn door het plegen van het tenlastegelegde feitelijk alle problemen als het ware opgelost. Zonder behandeling zal hij echter onvermijdelijk opnieuw worden geconfronteerd met frustraties, afwijzingen en/of krenkingen op velerlei terreinen, die een botsing zullen bieden met zijn eigen realiteit en dat zal een recidivescenario op gang kunnen brengen. Gegeven de kloof tussen zijn onwerkelijke toekomstperspectief en de realiteit, is de kans op nieuwe frustraties, teleurstellingen en miskenning bijzonder groot.
Andere aspecten van de schizofrenie, zoals verdachtes ontbrekende ziektebesef, het ongecorrigeerde karakter van de oordeels- en kritiekstoornissen en/of wanen en de hiermee gepaard gaande kwetsbaarheid verhogen de kans op recidive en het gevaar dat verdachte in de toekomst opnieuw het mikpunt wordt van spot, vernedering, verstoting en afwijzing.
Verdachte is verder volstrekt onzelfstandig en aangewezen op behandeling en begeleiding, maar is hiertoe niet gemotiveerd. Zonder behandeling ligt het gevaar voor maatschappelijke teloorgang en sociaal isolement op de loer, hetgeen de kans op recidive nog verder verhoogt.
Schizofrenie is een ernstige psychiatrische stoornis die in het algemeen een progressief beloop kent. De behandeling is langdurig en intensief, zeker wanneer ziektebesef, ziekte-inzicht en motivatie ontbreken, zoals bij verdachte aan de orde is. De behandeling dient naast medicamenteuze behandeling gericht te zijn op psycho-educatie en stabilisatie. Gezien de forse afweer van verdachte, waarbij hij thans nog geen enkele toegang tot de eigen binnenwereld heeft, en de massale ontkenning van de problemen zal dit bij verdachte naar verwachting een zeer langdurig traject zijn, waarbij eerst enig besef zal moeten ontstaan om vervolgens met een steunende benadering en psycho-educatie verdachte te motiveren tot medicatiegebruik. Dit zal een zeer langdurig proces zijn, waarbij op termijn ook dwangmedicatie dient te worden overwogen. Gezien de ernst van de chronisch psychiatrische aandoening van verdachte met het zeer langdurig, in het algemeen moeizaam behandelbeloop acht het onderzoeken team behandeling in het kader van artikel 37 volstrekt ontoereikend. Er rest slecht een advies tot behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging, waarbij gedacht kan worden aan een instelling als een Forensisch Psychiatrische Kliniek, zoals de FPK Inforsa te Amsterdam.’
De rechtbank neemt dit advies over en acht op grond van het dossier, het rapport en de bevindingen ter zitting eveneens oplegging van genoemde maatregel passend en geboden. Verdachte is ernstig ziek en heeft dringend behandeling nodig, waar hij vooralsnog niet voor gemotiveerd is. Zonder behandeling is de kans op herhaling groot.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede nu het bewezen geachte een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel aan verdachte vereist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Beslag
De volgende voorwerpen zijn inbeslaggenomen:
1. Roze shirt (4945784)
2 Zwart vest (4945788)
3 Rode jas (4945789)
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3 genummerde goederen, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 39 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primaire feit:
moord.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoevende van de rechthebbende van de op de beslaglijst genoemde goederen.Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. J.A.A.G de Vries en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2016.