In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonstichting Lieven de Key (hierna: De Key) en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De Key vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die aan [gedaagde sub 1] was verhuurd, omdat zij meende dat deze de huurovereenkomst had geschonden door het gehuurde aan een derde, [gedaagde sub2], in gebruik te geven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] het gehuurde aan een derde heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven. De ex-echtgenote van [gedaagde sub 1], [naam 2], heeft de onderneming in het gehuurde voortgezet, maar dit kan niet worden gekwalificeerd als onderhuur. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van overlast, zoals brandgevaar, geluidshinder of overbelasting van de vloer. De vordering van De Key tot ontruiming is dan ook afgewezen, en De Key is veroordeeld in de proceskosten.
De procedure begon met een dagvaarding van De Key op 8 januari 2016, waarin zij stelde dat [gedaagde sub 1] in strijd met de huurovereenkomst het gehuurde niet zelf in gebruik had, maar aan [gedaagde sub 2] had overgedragen. Tijdens de zitting op 2 februari 2016 heeft [gedaagde sub 2] verweer gevoerd en gesteld dat hij al jaren samen met [naam 2] de drukkerij exploiteert. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de vordering tot ontruiming niet toewijsbaar was, omdat de huurovereenkomst niet was ontbonden en er geen sprake was van een onrechtmatige situatie.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de noodzaak voor verhuurders om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral in kort geding procedures waar de spoedeisendheid van de vordering moet worden aangetoond.