ECLI:NL:RBAMS:2015:9999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
AMS 15/4730, AMS 15/4738, AMS 15/4703, AMS 15/4737, AMS 15/4731, AMS 15/4733, AMS 15/4732, AMS 15/4725, AMS 15/4726
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van rijvaardigheidsverklaringen op basis van vermoedelijke fraude door rijexaminator en rijscholen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 december 2015, zijn meerdere eisers betrokken die hun rijvaardigheidsverklaringen hebben verloren na intrekking door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De intrekking was gebaseerd op een anonieme melding van fraude door een rijexaminator, die kandidaten tegen betaling ten onrechte liet slagen voor hun rijexamens. De politie heeft onderzoek gedaan en zes indicatoren vastgesteld die wijzen op mogelijke fraude. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een enkelvoudige kamer en de eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het CBR. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verklaringen van rijvaardigheid niet zonder meer kon worden gerechtvaardigd op basis van de indicatoren, tenzij per individu werd aangetoond dat de indicatoren van toepassing waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de CBR onvoldoende had gemotiveerd dat de intrekking van de verklaringen van rijvaardigheid van de eisers terecht was. In enkele gevallen heeft de rechtbank de besluiten van het CBR vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht vergoed aan de eisers in de gevallen waarin het beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van individuele beoordeling in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de intrekking van rechten die van groot belang zijn voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 15/4730, AMS 15/4738, AMS 15/4703, AMS 15/4737, AMS 15/4731, AMS 15/4733, AMS 15/4732, AMS 15/4725, AMS 15/4726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam,
[eiseres 1],te Amsterdam,
[eiseres 2],te Amsterdam,
[eiseres 3],te Amsterdam,
[eiseres 4],te Amsterdam,
[eiseres 5],te Amsterdam,
[eiseres 6],te Amsterdam,
[eiseres 7],te Amsterdam,
[eiseres 8],te Amsterdam,
allen tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Veldman),
en
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, de algemeen directeur, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C. Berkouwer).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 6 februari 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verklaringen van rijvaardigheid van eisers ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van respectievelijk 17, 19, 23 en 24 juni 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben ieder afzonderlijk tegen het aan hen gerichte bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2015.
[eiser], [eiseres 1], [eiseres 4], [eiseres 2] en [eiseres 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen de heer J. Kroon.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Naar aanleiding van een anonieme melding medio 2014 dat een rijexaminator van het CBR tegen betaling kandidaten ten onrechte voor hun rijexamens liet slagen, heeft de politie onderzoek gedaan. De politie heeft de bevindingen van dat onderzoek met het CBR gedeeld via een bestuurlijke rapportage van 21 januari 2015 (de rapportage). Hieruit blijkt dat de verdachte rijexaminator (de verdachte examinator) tegenover de politie heeft bevestigd dat hij tegen betaling kandidaten ten onrechte heeft laten slagen. Dit gebeurde volgens het politieonderzoek in de periode 7 februari 2011 tot en met 3 oktober 2014. De verdachte examinator deed dit voor kandidaten van zes rijscholen, waaronder rijschool [rijschool 1] en rijschool [rijschool 2]. De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder. Van de rijschoolhouder ontving de verdachte examinator € 500,- per kandidaat.
1.2
Uit de rapportage blijkt dat de politie de volgende zes indicatoren hanteert om inzichtelijk te maken welke kandidaten vermoedelijk ten onrechte zijn geslaagd:
1. De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator;
2. De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de verdachte rijscholen;
3. Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie;
4. De kandidaat is veranderd naar een verdachte rijschool. Deze indicator is van toepassing als de kandidaat wisselt naar één van de verdachte rijscholen na vier eerdere onsuccesvolle examens. Na vier keer gezakt te zijn gaat de kandidaat het B-NOR-traject (nader onderzoek rijvaardigheid) in;
5. De aanwezigheid van een proces-verbaal waaruit blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd;
6. De aanwezigheid van een tapgesprek en/of communicatie met gebruikmaking van sms of whatsapp waaruit blijkt dat afspraken worden gemaakt over examens tussen de verdachte examinator en één van de verdachte rijschoolhouders.
1.3
Volgens de politie bestaat er (meer dan) een redelijk vermoeden dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd voor het rijexamen als, naast indicator 1 en 2, minimaal één van de overige indicatoren van toepassing is. Op basis van de toepassing van de indicatoren heeft de politie geconcludeerd dat het aannemelijk is dat in totaal 197 kandidaten ten onrechte geslaagd zijn voor hun rijexamen, waaronder eisers.
2. Verweerder heeft kennis genomen van de bevindingen van de politie en deelt de daarin vervatte conclusies. Op grond daarvan heeft verweerder bij de primaire besluiten, gehandhaafd in de bestreden besluiten, de verklaringen van rijvaardigheid van eisers ingetrokken.
Bespreking beroepsgronden
3. De rechtbank stelt vast dat aan eisers de indicatoren 1 en 2 zijn tegengeworpen in combinatie met indicator 4 en/of 6. Indicatoren 3 en 5 zijn aan eisers niet tegengeworpen. De rechtbank zal hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de indicatoren 3 en 5 dan ook buiten beschouwing laten.
4. Eisers voeren aan dat de rapportage en de indicatoren onvoldoende grondslag vormen voor de intrekking van de verklaringen van rijvaardigheid van eisers. De rapportage bevat geen geïndividualiseerd onderzoek per eiser(es). Ten aanzien van indicator 1 en 2 voeren eisers, kort gezegd, aan dat het feit dat uit onderzoek is gebleken dat door de verdachte rijscholen in zijn algemeenheid gedurende een bepaalde periode geldbedragen werden betaald aan de verdachte examinator om personen ten onrechte voor het rijexamen te laten slagen, onvoldoende is om aan te nemen dat deze individuele eisers ten onrechte beschikken over een verklaring van rijvaardigheid.
Ten aanzien van indicator 4 voeren eisers aan dat het feit dat een kandidaat wisselt van rijschool na vier keer gezakt te zijn, niets zegt over het wel of niet ten onrechte slagen voor het rijexamen door die betreffende kandidaat. Eisers hebben aannemelijke verklaringen afgelegd ten aanzien van de reden om van rijschool te wisselen. Verder voeren eisers aan dat er veel kandidaten zijn die bij een verdachte rijschool vier keer zijn gezakt en daarna een succesvol B-NOR examen bij de verdachte examinator hebben afgelegd. Zij vallen buiten elke verdenking. Dat valt niet te rijmen met de verdenking van fraude als men wisselt van rijschool en dan een succesvol examen bij de verdachte examinator aflegt.
Ten aanzien van indicator 6 voeren eisers aan dat in geen van de communicaties wordt gesproken over steekpenningen. Veelal wordt gesproken over bepaalde tijden waarop examen wordt gedaan. Ten onrechte wordt van iedereen die examen heeft gedaan op een dag die wordt genoemd in een communicatie de verklaring van rijvaardigheid ingetrokken, zonder dat dit nader geïndividualiseerd wordt. Dat contact tussen examinatoren en rijschoolhouders volgens verweerder ongebruikelijk is en niet is toegestaan, kan niet aan eisers worden tegengeworpen. Zij hebben zelf geen contact gehad met de verdachte examinator en hebben geen invloed gehad op eventueel contact tussen de verdachte examinator en de rijschoolhouders.
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat in onderhavige zaken de normale bewijsstandaard in het bestuursrecht van toepassing is, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4623) en van 13 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8180). Dat betekent in onderhavige zaken dat het ten onrechte verkrijgen van de verklaringen van rijvaardigheid door eisers in voldoende mate door verweerder aannemelijk moet zijn gemaakt.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het systeem met indicatoren, zoals dat door verweerder is overgenomen van de politie, in beginsel geschikt is om de groep van kandidaten die vermoedelijk ten onrechte de verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen vast te stellen. Verweerder dient echter wel per geval na te gaan of de indicatoren juist zijn toegepast. Ook dient verweerder aan de hand van de overige bekende informatie, in combinatie met de toegepaste indicatoren, te beoordelen of in voldoende mate aannemelijk is dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven.
5.3
Ten aanzien van de indicatoren 1 en 2 overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat beide indicatoren van toepassing zijn op alle eisers. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het van toepassing zijn van deze indicatoren niet los kan worden gezien van de individuele eisers. Niet in geschil is immers dat al deze eisers daadwerkelijk via een van de zes verdachte rijscholen rijexamen hebben gedaan en geslaagd zijn bij de verdachte examinator. De beroepsgrond dat indicator 1 en 2 onvoldoende individualiserend zouden zijn, slaagt daarom niet. Dat de toepasselijkheid van slechts deze twee indicatoren alleen onvoldoende is voor de intrekking van een verklaring van rijvaardigheid, staat overigens niet ter discussie. Verweerder heeft van de politie overgenomen dat naast deze twee indicatoren tenminste nog een nadere indicator van toepassing dient te zijn.
5.4
Ten aanzien van indicator 4 overweegt de rechtbank als volgt. Uit verweerders toelichting op indicator 4 in het verweerschrift, als ook ter zitting, begrijpt de rechtbank dat deze indicator zo bedoeld is dat een overstap naar een verdachte rijschool na vier keer gezakt te zijn voor een examen verdacht is op het moment dat iemand deze overstap maakt met als doel om op onrechtmatige wijze de verklaring van rijvaardigheid te verkrijgen door een examen af te leggen bij de verdachte examinator. Volgens verweerder is dat in ieder geval zo als iemand direct na de overstap een geslaagd examen aflegt bij de verdachte examinator. De overstap is volgens verweerder ook verdacht als iemand na de overstap eerst nog zakt voor een examen, maar vervolgens slaagt bij de verdachte examinator. Uit politieonderzoek blijkt namelijk dat het onderdeel van de werkwijze tussen de examinator en een verdachte rijschoolhouder was om kandidaten bewust te laten zakken, zodat het slagingspercentage niet te hoog zou worden en daarmee verdacht. Dat dit de werkwijze was van een andere verdachte rijschool dan via welke eisers rijexamen hebben, maakt volgens verweerder niet uit. Dit zal namelijk ook onderdeel van de werkwijze zijn geweest tussen de verdachte examinator en de verdachte rijschoolhouders van eisers, omdat anders het slagingspercentage bij die rijscholen nog veel hoger zou moeten zijn.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat enkel de overstap zelf naar een verdachte rijschool, na vier keer eerder gezakt te zijn voor het rijexamen, nog niet de indicatie oplevert dat iemand ten onrechte de verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen. Indien na de overstap (vrijwel) direct geslaagd wordt voor het rijexamen bij de verdachte examinator levert dat naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende indicatie op, maar in andere gevallen dient verweerder nader te motiveren waarom de overstap tot doel had om in de positie te komen om op onrechtmatige wijze de verklaring van rijvaardigheid te verkrijgen. Dat doel is immers niet altijd aannemelijk als iemand bijvoorbeeld na de overstap nog veel lessen heeft gehad of eerst weer zakt bij een andere examinator. Daarmee is niet uitgesloten dat de verklaring van rijvaardigheid op onrechtmatige wijze kan zijn verkregen, maar op het moment van de overstap hoeft dat nog niet het doel te zijn geweest. Zonder nadere motivering levert zo een overstap daarom niet de indicatie op dat de verklaring onrechtmatig is verkregen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het feit dat sprake is geweest van een werkwijze tussen de verdachte examinator en een andere rijschoolhouder, waarbij werd afgesproken dat kandidaten bewust zouden zakken voor hun rijexamen om het slagingspercentage niet verdacht hoog te maken, niet betekent dat een dergelijke werkwijze ook gehanteerd werd door de rijschoolhouders van eisers. Dit blijkt immers niet uit de rapportage. De rechtbank zal bij de bespreking van de individuele beroepsgronden per eiser(es) beoordelen of verweerder voldoende onderzocht en gemotiveerd heeft dat indicator 4 in het concrete geval van toepassing is.
5.6
De rechtbank is ook ten aanzien van indicator 6 van oordeel dat verweerder dient te onderzoeken en te motiveren dat de aanwezigheid van een vorm van communicatie tussen de verdachte examinator en één van de verdachte rijschoolhouders in het individuele geval een indicatie oplevert dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is verkregen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat communicatie tussen een examinator en een rijschoolhouder hoogst ongebruikelijk is en niet is toegestaan, alsmede dat uit het politieonderzoek is gebleken dat dit de werkwijze was. Echter, het enkele feit dat er communicatie heeft plaatsgevonden tussen de rijschoolhouder en de verdachte examinator zegt niets over de inhoud van die betreffende communicatie. De inhoud van een dergelijke communicatie is wel van belang, omdat het ene contact een sterkere indicatie kan opleveren dan het andere. De enkele aanwezigheid van een vorm van communicatie tussen de verdachte examinator en een rijschoolhouder waarin wordt gesproken over een bepaalde datum en een bepaald tijdsblok is onvoldoende indicatie voor het ten onrechte verkrijgen van de verklaring van rijvaardigheid, tenzij verweerder heeft vastgesteld dat de betreffende persoon ook daadwerkelijk heeft afgereden op dat specifieke tijdstip of in het door de examinator aangeboden tijdsblok. In dat geval levert dit voldoende indicatie op, in samenhang met de toepasselijkheid van de indicatoren 1 en 2 en gelet op de werkwijze van de verdachte examinator en de betreffende rijschoolhouders zoals deze blijkt uit de rapportage, dat iemand ten onrechte de verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen. Hiermee is weliswaar niet uit te sluiten, zoals eisers betogen, dat er door de verdachte rijschoolhouder op een door de verdachte examinator aangeboden tijdsblok een kandidaat is ingedeeld voor wie niet is betaald voor een positief examenresultaat, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder in dat geval indicator 6 niet mag tegenwerpen. De verklaring van de rijschoolhouder van [rijschool 1] dat niet alle in de communicatie genoemde tijdsblokken zijn gebruikt om kandidaten ten onrechte te laten slagen en de ter zitting overgelegde e-mail van de advocaat van de verdachte examinator die dat bevestigt, maken dat niet anders, nu niet nader is geconcretiseerd om welke tijdsblokken dat zou gaan en waar dat uit zou blijken. De rechtbank zal bij de bespreking van de individuele beroepsgronden per eiser(es) beoordelen of verweerder voldoende onderzocht en gemotiveerd heeft dat indicator 6 in het concrete geval van toepassing is.
6.1
Eisers voeren verder, kort samengevat, aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen. De ene lijst bevat 28 namen van personen waarvan de rijschoolhouder een rijlesadministratie heeft bijgehouden. De andere lijst bevat 22 namen van personen waarvan geen rijlesadministratie is bijgehouden. De rijschoolhouder heeft verklaard dat hij aannam dat de personen van wie een rijlesadministratie is bijgehouden op normale wijze zijn geslaagd. Verweerder hecht aan deze verklaring geen waarde, maar neemt wel aan dat mensen die op de lijst zonder rijlesadministratie voorkomen zijn betrokken bij de fraude. Dit is inconsequent.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de lijst met 28 namen en de door de rijschoolhouder gegeven verklaring geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder de lijsten heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat op de lijst met 28 namen namen van personen voorkomen over wie communicatie via de whatsapp/sms heeft plaatsgevonden tussen de rijschoolhouder van [rijschool 1] en de verdachte examinator. Dat maakt dat niet kan worden uitgegaan van de verklaring van de rijschoolhouder ten aanzien van de lijsten met namen, mede nu de rijschoolhouder er als verdachte van een strafbaar feit mogelijk belang bij heeft om de groep van ten onrechte geslaagde kandidaten zo klein mogelijk te houden, zoals verweerder heeft betoogd. Verweerder heeft voorts aangegeven dat het opmerkelijk is dat van de 22 personen op de andere lijst in het geheel geen rijlesadministratie is aangetroffen, maar heeft het voorkomen van een kandidaat op die lijst niet ten grondslag gelegd aan de intrekkingen van de verklaringen van rijvaardigheid. Van een inconsequente benadering van de twee lijsten met namen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers voeren voorts aan dat zij niet zijn ingegaan op het aanbod van verweerder om kosteloos een rijtest af te leggen teneinde hun verklaring van rijvaardigheid terug te krijgen, omdat zij niks verkeerd hebben gedaan. Ter zitting is toegelicht dat zij het, kort gezegd, niet rechtvaardig vinden dat als de rijtest niet met succes wordt afgelegd, dit hen wordt tegengeworpen en hun verklaring van rijvaardigheid wordt ingetrokken.
7.2
De rechtbank overweegt daartoe dat het niet afleggen van de door verweerder aangeboden rijtest geen indicator is voor het ongeldig verklaren van de verklaring van rijvaardigheid, maar dat het afleggen van een kosteloze rijtest een door verweerder geboden mogelijkheid in het kader van de evenredigheid betreft om de gevolgen van het besluit tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid weg te nemen. Het niet met succes afleggen van de rijtest is dan ook niet ten grondslag gelegd aan de besluiten tot intrekking van de verklaringen van rijvaardigheid van eisers en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het beroep van [eiser] (AMS 15/4730)
8.1
In het bestreden besluit van 24 juni 2015 heeft verweerder verwezen naar communicatie via whatsapp/sms op 6 november 2013 tussen de rijschoolhouder van [rijschool 1] en de examinator: “
28/11 Zuidoost 2 maal”.
Gebleken is dat op 28 november 2013 twee personen via rijschool [rijschool 1] bij de verdachte examinator een rijexamen hebben afgelegd en daarvoor zijn geslaagd. Eiser is één van hen. Hij heeft die dag om 14:50 uur via rijschool [rijschool 1] bij de verdachte examinator afgereden. Volgens verweerder is het daarom in voldoende mate aannemelijk dat de communicatie op
6 november 2013 ziet op de twee rijexamens op 28 november 2013, waaronder het rijexamen van eiser en dat derhalve in voldoende mate aannemelijk is dat eiser zijn verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. De verklaring is terecht ingetrokken, aldus verweerder.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen is weergegeven onder 8.1, voldoende gemotiveerd heeft dat, naast indicator 1 en 2, ook indicator 6 van toepassing is op eiser. Verweerder heeft daarmee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser zijn verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen en heeft de verklaring van eiser kunnen intrekken. Bovendien heeft verweerder er ter zitting nog op gewezen dat eiser op
25 oktober 2013, dus een maand voor zijn geslaagde rijexamen, een rijexamen heeft afgelegd dat is afgebroken wegens verkeersgevaarlijk rijgedrag. Het ontbrak eiser dus kort voor het geslaagde examen aan essentiële vaardigheden om veilig in een auto aan het verkeer deel te nemen. Deze omstandigheid heeft verweerder ook mogen betrekken bij de beoordeling, nu dit een nadere onderbouwing is van het standpunt dat in voldoende mate aannemelijk is dat eiser op 28 november 2013 ten onrechte is geslaagd voor het rijexamen. De beroepsgrond slaagt niet.
8.3
Eiser voert aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen, zoals weergegeven onder 6.1. Onder verwijzing naar overweging 6.2 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt.
8.4
Eiser voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van zijn verklaring van rijvaardigheid, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiser aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. De beroepsgrond slaagt niet.
8.5
Het beroep is ongegrond.
8.6
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van [eiseres 4] (AMS 15/4731)
9.1
In het bestreden besluit van 23 juni 2015 heeft verweerder verwezen naar communicatie via whatsapp/sms op 18 mei 2013 tussen de rijschoolhouder van [rijschool 1] en de examinator: “
zojuist gezien in systeem: 9/7 AsdLijnden NO’s 08:30-9:40-13:40-14:50 nog vrij. Het is zeker dat ik die dag wordt ingedeeld ivm het bijwonen van een jubileum van een collega. Gr eef”.
Gebleken is dat op 9 juli 2013 twee personen via rijschool [rijschool 1] bij de verdachte examinator een rijexamen hebben afgelegd en daarvoor zijn geslaagd. Eiseres is één van hen. Zij heeft die dag om 8:30 uur via rijschool [rijschool 1] bij de verdachte examinator afgereden. Volgens verweerder is het daarom in voldoende mate aannemelijk dat de communicatie op 18 mei 2013 ziet op de twee rijexamens op 9 juli 2013, waaronder het rijexamen van eiseres en dat derhalve in voldoende mate aannemelijk is dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. De verklaring is terecht ingetrokken, aldus verweerder.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen is weergegeven onder 9.1, voldoende gemotiveerd heeft dat, naast indicator 1 en 2, ook indicator 6 van toepassing is op eiseres. Verweerder heeft daarmee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen en heeft de verklaring van eiseres kunnen intrekken. Bovendien heeft verweerder er ter zitting nog op heeft gewezen dat eiseres op 21 mei en 3 juni 2013, dus kort voor het geslaagde rijexamen, rijexamens heeft afgelegd die zijn afgebroken wegens verkeersgevaarlijk rijgedrag. Het ontbrak eiseres dus een kleine vier weken voor het geslaagde examen aan essentiële vaardigheden om veilig in een auto aan het verkeer deel te nemen. Er moet dan een rigoureuze verandering plaatsvinden in het rijlespatroon om in een dusdanig korte tijd tot een aanzienlijke verbetering van de rijvaardigheid te komen, aldus de heer Kroon. Van een dergelijk lespatroon is niet gebleken. Deze omstandigheden heeft verweerder ook mogen betrekken bij de beoordeling, nu dit een nadere onderbouwing is van het standpunt dat in voldoende mate aannemelijk is dat eiseres op 9 juli 2013 ten onrechte is geslaagd voor het rijexamen. De beroepsgrond slaagt niet.
9.3
Eiseres voert aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen, zoals weergegeven onder 6.1. Onder verwijzing naar overweging 6.2 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
9.4
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
9.5
Het beroep is ongegrond.
9.6
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van [eiseres 2] (AMS 15/4703)
10.1
In het bestreden besluit van 24 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres, naast indicator 1 en 2, indicator 4 tegengeworpen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiseres voor vijf rijexamens is gezakt via niet verdachte rijscholen, waarbij zij op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Vervolgens is eiseres overgestapt naar een verdachte rijschool ([rijschool 1]). Via [rijschool 1] is zij vervolgens twee keer gezakt voor een rijexamen. Voor het derde rijexamen, welke is afgelegd bij de verdachte examinator, is zij uiteindelijk geslaagd. Volgens verweerder is het wisselen van rijschool op zichzelf niet ongebruikelijk, maar in combinatie met de toepasselijkheid van indicator 1 en 2 wel. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij is overgestapt naar [rijschool 1] vanwege de goede website en het feit dat [rijschool 1] op loofafstand van haar woonadres ligt, niet geloofwaardig is. De afstand tussen de eerdere twee rijscholen van eiseres en haar woonadres verschilt namelijk niet van de afstand tussen [rijschool 1] en het woonadres van eiseres. Het is dan ook in voldoende mate aannemelijk dat eiseres ten onrechte haar verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen en de verklaring is daarom terecht ingetrokken, aldus verweerder.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in voldoende mate aannemelijk is dat eiseres ten onrechte haar verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen. Daarbij overweegt de rechtbank dat indicator 4 niet op eiseres van toepassing is, nu onvoldoende aannemelijk is dat de overstap naar [rijschool 1] is gemaakt met als doel om op onrechtmatige wijze de verklaring van rijvaardigheid te verkrijgen. Eiseres is immers na de overstap nog twee keer gezakt voor een rijexamen, alvorens zij via de verdachte examinator is geslaagd voor het rijexamen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank niet de indicatie op dat eiseres de overstap naar [rijschool 1] heeft gemaakt met, op het moment van de overstap, het doel de verklaring op onrechtmatige wijze te verkrijgen. Bovendien ligt rijschool [rijschool 1] op ongeveer gelijke afstand van het huis van eiseres als haar eerdere twee rijscholen. Daaruit kan dus niet worden afgeleid, zoals verweerder betoogt, dat die verklaring voor de overstap maakt dat de overstap verdacht is. Dat verweerder de verklaring van eiseres ten aanzien van de overstap niet aannemelijk acht, ontslaat verweerder niet van de verplichting om nader te motiveren dat de overstap op dat moment verdacht was. Het niet aannemelijk achten van de verklaring van eiseres is in ieder geval onvoldoende. De beroepsgrond slaagt.
10.3
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer.
10.4
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.5
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Ten aanzien van het beroep van [eiseres 3] (AMS 15/4737)
11.1
In het bestreden besluit van 19 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres, naast indicator 1 en 2, indicator 4 tegengeworpen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiseres voor zeven rijexamens is gezakt via niet verdachte rijscholen, waarbij zij op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Vervolgens is eiseres overgestapt naar een verdachte rijschool ([rijschool 2]). Via [rijschool 2] is zij vervolgens bij haar eerste poging geslaagd voor het rijexamen bij de verdachte examinator. Bij het voorlaatste examen op
9 juli 2014 heeft eiseres op vijf van de zeven onderdelen van het rijexamen onvoldoende gescoord en kort daarna stapt zij over naar een verdachte rijschool en slaagt meteen voor het rijexamen bij de verdachte examinator. Het is volgens verweerder onaannemelijk dat eiseres kort na een dusdanig slecht resultaat tijdens een rijexamen terecht is geslaagd voor het rijexamen op 11 augustus 2014. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij het rijexamen op 11 augustus 2014 meteen heeft behaald, omdat ze veel lessen zou hebben genomen, niet is onderbouwd, nu eiseres geen bewijs van deze lessen heeft aangedragen en geen inzicht in haar rijlesadministratie heeft geboden. Op 31 juli 2014 stond een rijexamen bij een niet verdachte examinator gepland, daar is eiseres niet verschenen. Dat is opvallend. Het is dan ook in voldoende mate aannemelijk dat eiseres ten onrechte haar verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen en de verklaring is daarom terecht ingetrokken, aldus verweerder.
11.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 4 op eiseres van toepassing is. Verweerder heeft namelijk geen rekening gehouden met het feit dat eiseres op 31 juli 2014 niet verschenen is voor het geplande rijexamen bij een andere examinator. Een ‘no show’ bij een andere examinator maakt zonder nadere motivering niet dat de overstap gemaakt is met het doel om de verklaring van rijvaardigheid op onrechtmatige wijze te verkrijgen. Dan had het voor de hand gelegen dat eiseres direct bij de examinator rijexamen had gedaan. Voor de slagingspercentages is een ‘no show’ niet van belang, zodat ook niet aannemelijk is dat het examen dat doel had. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aannemelijk gemaakt dat de overstap van eiseres naar [rijschool 2] verdacht was en daarmee dat indicator 4 van toepassing is.
11.3
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de door verweerder in het bestreden besluit genoemde overige omstandigheden, te weten de korte tijd tussen het voorlaatste examen op 9 juli 2014 waarvoor eiseres gezakt is en het geslaagde examen bij de verdachte examinator op 11 augustus 2014, alsmede het behaalde resultaat tijdens het voorlaatste examen en de niet onderbouwde verklaring van eiseres voor de overstap naar de verdachte rijschool, tezamen met indicator 1 en 2 voldoende indicatie opleveren dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. Hoewel deze indicatoren niet door de politie in de bestuurlijke rapportage zijn gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze omstandigheden heeft mogen betrekken bij de beoordeling of in voldoende mate aannemelijk is dat iemand ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen. In het geval van eiseres heeft verweerder dat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de omstandigheden echter in het verkeerde kader, namelijk de toepasselijkheid van indicator 4, meegewogen. Er kleeft dan ook een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank zal dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, nu verweerder deze omstandigheden wel bij de besluitvorming in de bezwaarfase heeft betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
11.4
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
11.5
Het beroep is ongegrond.
11.6
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verweerder reeds in het bestreden besluit de relevante overige omstandigheden, zoals is overwogen onder 11.3, heeft betrokken in de beoordeling.
Ten aanzien van het beroep van Kaur (AMS 15/4726)
12.1
In het bestreden besluit van 24 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres, naast indicator 1 en 2, indicator 4 tegengeworpen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat eiseres voor zeven rijexamens is gezakt via niet verdachte rijscholen, waarbij zij op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Vervolgens is eiseres overgestapt naar een verdachte rijschool ([rijschool 1]). Via [rijschool 1] is zij bij haar eerste poging geslaagd voor het rijexamen bij de verdachte examinator. Volgens verweerder is het wisselen van rijschool op zichzelf niet ongebruikelijk, maar in combinatie met de toepasselijkheid van indicator 1 en 2 wel. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat zij is overgestapt naar [rijschool 1] op aanraden van familie en kennissen niet geloofwaardig is, gelet op het feit dat zij eerst zeven keer gezakt is voor haar rijexamen en na de overstap naar [rijschool 1] bij de eerste poging slaagt voor het rijexamen. Het is dan ook in voldoende mate aannemelijk dat eiseres ten onrechte haar verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen en de verklaring is daarom terecht ingetrokken, aldus verweerder.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen is weergegeven onder 12.1, voldoende gemotiveerd heeft dat, naast indicator 1 en 2, ook indicator 4 van toepassing is op eiseres. De enkele stelling van eiseres dat zij pas na zeven keer zakken voor een rijexamen is overgestapt naar [rijschool 1] op aanraden van familie en kennissen, is onvoldoende om de overstap niet langer verdacht te maken. Verweerder heeft dan ook in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen en heeft de verklaring van eiseres kunnen intrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
12.3
Eiseres voert aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen, zoals weergegeven onder 6.1. Onder verwijzing naar overweging 6.2 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
12.4
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
12.5
Het beroep is ongegrond.
12.6
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van Kadier (AMS 15/4725)
13.1
In het bestreden besluit van 23 juni 2015 heeft verweerder verwezen naar communicatie via whatsapp/sms op 6 november 2013 en 15 december 2013 tussen de rijschoolhouder van [rijschool 1] en de examinator:“
Kijk op 16/12 Asd-ZO 14.50 ook open voor NO ivm opgezegde vordering. Heb je nog 2 bnor?” en “
Hoi, wacht nog even met veranderen voor morgen. We laten die mevr. niet stikken. Ik neem daarin mijn verantwoordelijkheid”. Gebleken is dat eiseres op 16 december 2013 om 14:50 uur via rijschool [rijschool 1] bij de verdachte examinator is afgereden. De communicatie ziet op de datum en op het tijdstip waarop eiseres haar examen heeft behaald bij de verdachte examinator en duidt op een positieve uitslag voor dat examen. Volgens verweerder is het daarom in voldoende mate aannemelijk dat de communicatie op 6 november en 15 december 2013 ziet op het examen van eiseres en dat derhalve in voldoende mate aannemelijk is dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. De verklaring is terecht ingetrokken, aldus verweerder.
13.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen is weergegeven onder 13.1, voldoende gemotiveerd heeft dat, naast indicator 1 en 2, ook indicator 6 van toepassing is op eiseres. Verweerder heeft daarmee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen en heeft de verklaring van eiseres kunnen intrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
13.3
Eiseres voert aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen, zoals weergegeven onder 6.1. Onder verwijzing naar overweging 6.2 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
13.4
Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij ten onrechte niet door verweerder in de gelegenheid is gesteld een kosteloze rijtest af te leggen in een automatisch geschakelde auto teneinde haar verklaring van rijvaardigheid terug te krijgen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 7.2 overweegt de rechtbank dat het niet afleggen van een rijtest niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan eiseres per brief de gelegenheid is geboden een kosteloze rijtest af te leggen in een handgeschakelde auto. Daarbij is opgemerkt dat kandidaten ook zelf een examenvoertuig mee konden nemen. Wanneer kandidaten gebruik wensten te maken van het aanbod van verweerder, dan konden zij telefonisch contact opnemen met de klantenservice. Niet betwist is dat verweerder de telefonische berichtgeving van de klantenservice heeft verduidelijk na één dag, in die zin dat kandidaten erop werden gewezen dat verweerder ook kosteloos een automatisch geschakelde auto ter beschikking stelde. Eiseres heeft van het aanbod van verweerder geen gebruik van gemaakt en heeft nooit geïnformeerd naar de mogelijkheid om haar rijvaardigheid te laten beoordelen in een automatisch geschakelde auto. Zoals uit de ter zitting overgelegde pleitnota blijkt heeft zij zich er bij neergelegd dat ze niet voor de rijtest in aanmerking kwam. Tijdens de hoorzitting was eiseres niet aanwezig en is namens eiseres niet aangegeven dat zij gebruik wilde of had willen maken van het aanbod van verweerder om een rijtest af te leggen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit voor rekening en risico van eiseres komt. Daarmee is het bestreden besluit niet onevenredig. De beroepsgrond slaagt niet.
13.5
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is echter van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
13.6
Het beroep is ongegrond.
13.7
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van [eiseres 1] (AMS 15/4738)
14.1
In het bestreden besluit van 24 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres, naast indicator 1 en 2, indicator 4 tegengeworpen. Verweerder heeft er op gewezen dat eiseres voor vijf rijexamens is gezakt via niet verdachte rijscholen, waarbij zij op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Vervolgens is eiseres overgestapt naar een verdachte rijschool ([rijschool 1]). Via [rijschool 1] is zij twee keer gezakt voor een rijexamen. Voor het derde rijexamen, welke is afgelegd bij de verdachte examinator, is zij uiteindelijk op 5 augustus 2013 geslaagd. Het enkele feit dat eiseres via [rijschool 1] eerst nog gezakt is, maakt niet dat eiseres terecht voor het rijexamen op 5 augustus 2013 is geslaagd. De verklaring van eiseres dat zij is overgestapt naar [rijschool 1] omdat deze rijschool goede bekendheid genoot in Hindoestaanse kringen en in haar familie en de rijschool dichtbij de Vogeltjeswijk ligt, leidt niet tot de conclusie dat eiseres niet ten onrechte haar rijbewijs heeft verkregen. De stelling van eiseres dat zij is overgestapt naar [rijschool 1], omdat [rijschool 1] een lespakket in een automatisch geschakelde auto aanbood, leidt evenmin tot een andere conclusie nu deze stelling niet onderbouwd is. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de stelling van eiseres, dat zij wel slaagde via [rijschool 1] omdat zij in een automatisch geschakelde auto rijlessen volgde, niet aannemelijk is, nu zij eerst nog is gezakt voor een rijexamen in een automatisch geschakelde auto. Voorts blijkt uit het uitslagformulier van het rijexamen op 26 juli 2012 dat eiseres op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende scoorde. Na slechts zes rijlessen in de periode van 6 juli 2013 tot en met 5 augustus 2013 is eiseres geslaagd voor het examen op 5 augustus 2013. Gelet op de behaalde resultaten tijdens het rijexamen op 26 juli 2012 en de enkele rijlessen die eiseres daarna heeft genomen, is het niet aannemelijk dat eiseres op 5 augustus 2013 op rechtmatige wijze is geslaagd voor het rijexamen. Het is dan ook in voldoende mate aannemelijk dat eiseres ten onrechte haar verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen en de verklaring is daarom terecht ingetrokken, aldus verweerder.
14.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 4 op eiseres van toepassing is. Eiseres is immers na de overstap nog twee keer gezakt voor een rijexamen, alvorens zij via de verdachte examinator is geslaagd voor het rijexamen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank niet de indicatie op dat eiseres de overstap naar [rijschool 1] heeft gemaakt met, op het moment van de overstap, als doel de verklaring van rijvaardigheid op onrechtmatige wijze te verkrijgen. Dat verweerder de verklaring van eiseres ten aanzien van de overstap niet aannemelijk acht, ontslaat verweerder niet van de verplichting om nader te motiveren dat de overstap op dat moment verdacht was. Het niet aannemelijk achten van de verklaring van eiseres is in ieder geval onvoldoende. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 4 van toepassing is op eiseres, slaagt de beroepsgrond.
14.3
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
14.4
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder in het vernietigde besluit en in het verweerschrift genoemde overige omstandigheden, te weten de hoeveelheid rijlessen tussen het voorlaatste examen waarvoor eiseres gezakt is en het geslaagde examen bij de verdachte examinator, alsmede het behaalde resultaat tijdens het voorlaatste examen en de niet onderbouwde verklaring van eiseres voor de overstap naar de verdachte rijschool, tezamen met indicator 1 en 2 voldoende indicatie opleveren dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. Hoewel deze indicatoren niet door de politie in de bestuurlijke rapportage zijn gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze omstandigheden wel degelijk heeft mogen betrekken bij de beoordeling of in voldoende mate aannemelijk is dat iemand ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen. In het geval van eiseres heeft verweerder dat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate aannemelijk gemaakt.
14.5
Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij ten onrechte niet door verweerder in de gelegenheid is gesteld een kosteloze rijtest af te leggen in een automatisch geschakelde auto teneinde haar verklaring van rijvaardigheid terug te krijgen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 7.2 overweegt de rechtbank dat het niet afleggen van een rijtest niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat aan eiseres per brief van 18 maart 2015 de gelegenheid is geboden een kosteloze rijtest af te leggen. Eiseres heeft hier in eerste instantie geen gebruik van gemaakt. Tijdens de hoorzitting op 8 april 2015 is haar nogmaals de mogelijkheid geboden een rijtest in een automatisch geschakelde auto af te leggen, maar is aangegeven dat eiseres dan wel snel moest beslissen of ze van dit aanbod gebruik zou maken. Pas per brief van 30 juni 2015 heeft eiseres aangegeven gebruik te willen maken van het aanbod van verweerder. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit te laat is en dat dit voor rekening en risico van eiseres komt. Daarmee is het bestreden besluit niet onevenredig. De beroepsgrond slaagt niet.
14.6
Eiseres voert verder aan dat verweerder inconsequent omgaat met de door de rijschoolhouder van [rijschool 1] bij de politie ingeleverde twee lijsten met namen, zoals weergegeven onder 6.1. Onder verwijzing naar overweging 6.2 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
14.7
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
14.8
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14.9
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Ten aanzien van het beroep van Olijfveld (AMS 15/4733)
15.1
In het bestreden besluit van 19 juni 2015 heeft verweerder verwezen naar een tapgesprek van 17 september 2014 tussen de rijschoolhouder van [rijschool 1] en eiseres:
eiseres: “
ik geloofde je niet, maar ik heb het nu in handen
rijschoolhouder: “
als ik je iets heb beloofd moet het honderd procent zijn
weetje?
Volgens verweerder is het aannemelijk dat dit gesprek betrekking heeft op het rijexamen en rijbewijs van eiseres. Omdat de rijschoolhouder aangeeft dat hij iets alleen belooft als hij het honderd procent zeker weet, is het aannemelijk dat met het rijexamen van eiseres is gefraudeerd, omdat de uitslag van een rijexamen onder normale omstandigheden niet van tevoren vaststaat. In het verweerschrift heeft verweerder voorts nog gewezen op de bekennende verklaring van de rijschoolhouder van [rijschool 2], omdat eiseres via die rijschool is afgereden. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het tapgesprek heeft plaatsgevonden een week na het rijexamen van eiseres. Iemand kan na aanvraag het rijbewijs binnen vijf werkdagen bij de gemeente ophalen. Deze tijdsindicatie ondersteunt het standpunt van verweerder dat het tapgesprek ziet op het rijexamen van eiseres en de door haar verkregen verklaring van rijvaardigheid. De verklaring is terecht ingetrokken, aldus verweerder.
15.2
De rechtbank is van oordeel dat indicator 6 niet van toepassing is op eiseres. Immers, indicator 6 ziet op communicatie tussen de verdachte examinator en één van de verdachte rijschoolhouders. In het geval van eiseres is echter sprake van een tapgesprek tussen eiseres en een verdachte rijschoolhouder. Dit valt niet onder indicator 6. Verweerder heeft aan de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiseres dan ook niet ten grondslag kunnen leggen dat, naast indicator 1 en 2, ook indicator 6 van toepassing is. Er kleeft daarom een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank zal dit gebrek echter op grond van artikel 6:22 van de Awb passeren en overweegt daartoe als volgt.
15.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het in het bestreden besluit aangehaalde tapgesprek, in combinatie met de van toepassing zijnde indicatoren 1 en 2, alsmede de uit de rapportage naar voren gekomen werkwijze van de rijschoolhouders en de verdachte examinator in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen. Gelet op de inhoud van het tapgesprek, het feit dat het tapgesprek een week na het rijexamen van eiseres heeft plaatsgevonden en het feit dat niet betwist is dat iemand na vijf werkdagen na aanvraag het rijbewijs kan ophalen, is het aannemelijk dat het tapgesprek tussen eiseres en de rijschoolhouder over het rijexamen van eiseres en de door haar verkregen verklaring van rijvaardigheid gaat. Dat de rijschoolhouder aangeeft dat hij alleen iets belooft als hij het honderd procent zeker weet, maakt niet dat daarmee ook meteen vast staat dat eiseres bewust betrokken is bij het ten onrechte verkrijgen van haar verklaring, maar het indiceert wel dat de rijschoolhouder verdacht is en dat er afspraken zijn gemaakt over de uitkomst van het rijexamen van eiseres. Verweerder heeft de verklaring van rijvaardigheid van eiseres dan ook kunnen intrekken. Nu verweerder deze omstandigheden reeds heeft meegewogen in de besluitvorming in de bezwaarfase, is de rechtbank van oordeel dat het onder 15.2 geconstateerde motiveringsgebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
15.4
Eiseres voert ten slotte nog aan dat verweerder had moeten afzien van het intrekken van haar verklaring van rijvaardigheid, gelet op haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde persoonlijke belangen niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van de verkeersveiligheid. Verweerder had hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van intrekking van de verklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
15.5
Het beroep is ongegrond.
15.6
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verweerder reeds in het bestreden besluit de relevante overige omstandigheden, zoals is overwogen onder 15.3, heeft betrokken in de beoordeling.
Ten aanzien van het beroep van Oforikumah (AMS 15/4732)
16.1
In het bestreden besluit van 17 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres, naast indicator 1 en 2, indicator 4 en 6 tegengeworpen. Verweerder heeft er in het kader van indicator 4 op gewezen dat eiseres via niet verdachte rijscholen voor zes rijexamens is gezakt, waarbij zij op meerdere belangrijke onderdelen onvoldoende heeft gescoord. Vervolgens is eiseres overgestapt naar de verdachte rijschool [rijschool 1]. Via [rijschool 1] is zij één keer gezakt voor een rijexamen. Vervolgens is zij overgestapt naar de verdachte rijschool [rijschool 2]. Voor haar eerste examen via [rijschool 2], welke is afgelegd bij de verdachte examinator, is eiseres op 8 april 2014 geslaagd. De verklaring van eiseres dat zij gekozen heeft voor de verdachte rijschool, omdat deze rijschool dicht bij haar vorige woning gesitueerd was en omdat zij ontevreden was over voorgaande rijscholen, is niet onderbouwd en derhalve niet aannemelijk. In het kader van indicator 6 heeft verweerder verwezen naar communicatie tussen de examinator en de rijschoolhouder van [rijschool 2] op 26 februari 2014: “
Ok, we hebben in ieder geval 3” en “
He mijn eerste [rijschool 2] aanvraag is gedaan, kijk ff”. Deze communicatie ziet op de datum van het geslaagde rijexamen van eiseres. In het verweerschrift heeft verweerder ook verwezen naar de bekennende verklaring van de rijschoolhouder van [rijschool 2] dat er met zeven examens via [rijschool 2] is gefraudeerd. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat eiseres op 8 april 2014 om 8:30 uur via [rijschool 2] bij de verdachte examinator is geslaagd. Dit rijexamen betrof de allereerste aanvraag van rijschool [rijschool 2]. Op dit tijdstip is maar één rijexamen afgenomen door de examinator, dus is het aannemelijk dat de communicatie tussen de rijschoolhouder en de examinator betrekking heeft op het rijexamen van eiseres. Derhalve is in voldoende mate aannemelijk dat eiseres haar verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen en is de verklaring terecht ingetrokken, aldus verweerder.
16.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 4 op eiseres van toepassing is. Eiseres is immers na de overstap naar een verdachte rijschool een keer gezakt voor een rijexamen, alvorens zij via de verdachte examinator is geslaagd voor het rijexamen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank niet de indicatie op dat eiseres de overstap naar een verdachte rijschool heeft gemaakt met, op het moment van de overstap, als doel de verklaring van rijvaardigheid op onrechtmatige wijze te verkrijgen. Dat verweerder de verklaring van eiseres ten aanzien van de overstap niet aannemelijk acht, ontslaat verweerder niet van de verplichting om nader te motiveren dat de overstap op dat moment verdacht was. Het niet aannemelijk achten van de verklaring van eiseres is in ieder geval onvoldoende. Gelet op de verwevenheid van rijschool [rijschool 1] en rijschool [rijschool 2] en de betwisting door eiseres van de overstap van [rijschool 1] naar [rijschool 2] is eveneens onvoldoende gemotiveerd dat de overstap naar [rijschool 2] een overstap is als bedoeld in de indicator. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 4 van toepassing is op eiseres, slaagt de beroepsgrond.
16.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat indicator 6 op eiseres van toepassing is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de communicatie om het eerste examen op 8 april 2014 gaat, dus het examen van eiseres om 8:30 uur, maar verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat dit ‘de eerste inschrijving’ van [rijschool 2] betreft. Uit de communicatie valt niet af te leiden dat dit ziet op het eerste examen op 8 april 2014, maar valt enkel af te leiden dat het ziet op de eerste inschrijving via [rijschool 2]. De communicatie waarin wordt gesproken over de eerste aanvraag voor [rijschool 2] geeft niet aan op welke datum die communicatie ziet of voor welke datum dat eerste rijexamen is aangevraagd. Ter zitting heeft verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat de betreffende communicatie wel degelijk ziet op het examen van eiseres op 8 april 2014 verwezen naar pagina 1 van bijlage 5 bij de bestuurlijke rapportage. Uit die overzichten van de diverse communicaties is de rechtbank echter niet duidelijk geworden dat de betreffende communicatie ziet op een examen op 8 april 2014, laat staan op het eerste examen van die dag. De beroepsgrond slaagt.
16.4
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven geen bespreking meer.
16.5
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16.6
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken geregistreerd onder nummers: AMS 15/4730, AMS 15/4731, AMS 15/4737, AMS 15/4726, AMS 15/4725 en AMS 15/4733;
- verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4703:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4738:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 15/4732:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: WGS

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.