ECLI:NL:RBAMS:2015:9976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
KG ZA 15-1331
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning op basis van een bruikleenovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning. [eiseres] vorderde de ontruiming van de woning die zij aan [gedaagde] ter beschikking had gesteld op basis van een overeenkomst van gebruik. De achtergrond van het geschil ligt in de relatie tussen de kinderen van partijen, die zijn gescheiden, en de gevolgen daarvan voor de woonsituatie van [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen niet als een huurovereenkomst kan worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst van bruikleen. Dit betekent dat [gedaagde] geen huurbescherming geniet. De rechter oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst door [eiseres] niet op de juiste wijze was gedaan, omdat er geen duidelijke opzegtermijn was overeengekomen. Bovendien ontbrak het spoedeisende belang voor de gevorderde ontruiming, aangezien [eiseres] niet voldoende had onderbouwd dat er een koper voor de woning was. De vordering tot ontruiming werd dan ook afgewezen, en [eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/596375 / KG ZA 15-1331 SP/AB
Vonnis in kort geding van 18 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. M. van Heeren te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 7 december 2015 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte conceptdagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter terechtzitting waren aanwezig:
  • [eiseres] met mr. Loonstein;
  • [gedaagde] met haar dochter [dochter] en mr. Van Heeren.

2.De feiten

2.1.
De zoon van [eiseres] , [zoon] (hierna: [zoon] ), is getrouwd geweest met de dochter van [gedaagde] , [dochter] (hierna: [dochter] ). Uit deze relatie zijn (in 2003 en 2005) twee dochters geboren, de kleinkinderen van partijen.
2.2.
Vanaf 2006 heeft [eiseres] , althans [zoon] , voor [gedaagde] , die tot dat moment in Wormerveer woonde, in Diemen een huis gehuurd, zodat [gedaagde] dichter bij haar dochter en haar gezin kon wonen. De huur van deze woning werd door [eiseres] , althans [zoon] , voldaan.
2.3.
In 2009 heeft [eiseres] de woning aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht, waar [gedaagde] vervolgens is gaan wonen.
2.4.
In 2011 heeft [eiseres] , naar aanleiding van tussen [zoon] en [dochter] gerezen relatieproblemen, een overeenkomst met betrekking tot het gebruik van de woning opgesteld.
2.5.
De vervolgens op 19 april 2011 door partijen ondertekende ‘Overeenkomst van gebruik van een woning’ luidt, voor zover van belang, als volgt:
Overwegende:
(…)
dat [eiseres] [
, vzr] het voor de opvoeding van die kleinkinderen van belang vindt dat zij, al dan niet met hun ouders, bij hun grootmoeders kunnen verblijven;
dat [gedaagde] [
, vzr] gelet op haar woonomstandigheden daar geen gelegenheid voor had;
dat [eiseres] aan [gedaagde] die gelegenheid wil bieden zonder dat dat voor [gedaagde] tot extra financiële lasten leidt;
Komen overeen:
[eiseres] stelt [gedaagde] de woning (…) ter beschikking.
[gedaagde] hoeft ter zake geen vergoeding te betalen, mits zij aan de kleinkinderen van [eiseres] en [gedaagde] de gelegenheid biedt bij haar te verblijven indien de ouders van die kleinkinderen dat wensen.
Het binnen- en buitenonderhoud komt voor rekening van [eiseres] .
[gedaagde] zal de (…) woning in goede staat houden (…) en deze alleen bewonen met haar zoon [naam] .
[gedaagde] zal zelf de kosten van water en energie en overige gebruikerskosten voldoen.
Deze overeenkomst kan met onmiddellijke ingang worden beëindigd als [gedaagde] enige verplichting uit deze overeenkomst niet stipt nakomt.
Deze overeenkomst eindigt bij het overlijden van [gedaagde] .
Deze overeenkomst eindigt niet bij het overlijden van [eiseres] .
(…)
2.6.
[zoon] en [dochter] hebben op enig moment besloten te gaan scheiden. Een in het kader van de echtscheiding door de advocaat van [zoon] aan de advocaat van [dochter] verzonden brief van 4 juli 2014 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Vooralsnog (…) is cliënt bereid om andere regelingen, die ten behoeve van de familie van uw cliënte hebben gegolden tijdens het huwelijk, voorlopig (…) te laten voortduren. Te denken valt o.a. aan het beschikbaar stellen van huisvesting aan de moeder van uw cliënte. Aan die regeling komt echter een einde wanneer het onverhoopt op procederen zou moeten aankomen.
2.7.
Op [datum] is de echtscheidingsbeschikking tussen [zoon] en [dochter] uitgesproken.
2.8.
Bij e-mail van 4 september 2014 heeft [zoon] aan [dochter] meegedeeld voor de volgende week een afspraak te willen maken om (onder meer) de woning te bezichtigen.
2.9.
Bij aangetekende brief van 7 september 2015 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij besloten had de woning te verkopen en dat zij daarom het gebruik van de woning door [gedaagde] wenste te beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
2.10.
[gedaagde] heeft daarop [eiseres] schriftelijk laten weten dat volgens haar de overeenkomst niet zomaar kon worden opgezegd en dat ze hoopte dat de brief van [eiseres] geen gevolg zou krijgen.
2.11.
Bij exploot van 18 september 2015 is aan [gedaagde] de opzegging van de tussen partijen gesloten overeenkomst aangezegd. Daarbij is aan haar ook (onder meer) een overeenkomst van gebruik van een woning d.d. 19 april 2011 betekend, die niet door partijen is ondertekend en afwijkt van de onder 2.5 aangehaalde overeenkomst in die zin dat daarin ook een artikel 9 is opgenomen, met de volgende tekst:
De overeenkomst eindigt voorts twee maanden nadat [eiseres] deze overeenkomst per deurwaardersexploit heeft opgezegd.
2.12.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] laten weten dat zij de woning niet zal verlaten.

3.3. Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen de woning binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met machtiging aan [eiseres] de ontruiming zonodig met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Tussen partijen, die aanvankelijk een zeer goede band hadden, is in de loop van 2014 een verwijdering ontstaan, die niet is los te zien van de echtscheidingsperikelen van hun kinderen. [eiseres] heeft toen al aan [gedaagde] laten weten dat zij aanstalten moest maken om de woning te verlaten. Zij heeft de zaak niet op de spits willen drijven en [gedaagde] daarom ruim de tijd gegeven om naar andere woonruimte uit te zien. Na de zomer van 2015 heeft zij de zaak echter willen doorzetten en een makelaar ingeschakeld die de woning in verkoop zou kunnen nemen. Inmiddels heeft zich al een geïnteresseerde koper bij haar gemeld.
Het is nooit de bedoeling geweest dat [gedaagde] om niet tot in de eeuwigheid de woning zou kunnen blijven bewonen. Eén van de beweegredenen van [eiseres] was om haar zoon ter wille te zijn, zodat hij met zijn vrouw en de kinderen regelmatig de andere oma van de kinderen kon bezoeken. Deze beweegreden is inmiddels achterhaald. De gewijzigde situatie brengt mee dat van [eiseres] niet kan worden verlangd dat zij het gebruik van de woning door [gedaagde] nog langer goedvindt.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer primair aan dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming. Subsidiair stelt zij dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is te kwalificeren als een huurovereenkomst en dat aan haar een beroep op huurbescherming toekomt. Ook als geen sprake zou zijn van een huurovereenkomst, meent zij dat de overeenkomst niet tussentijds opzegbaar is. Hoe dan ook is een opzegging in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dan wel is een opzegging te beschouwen als misbruik van recht, aldus steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Voor de beoordeling van de vordering tot ontruiming is van belang hoe de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden gekwalificeerd. Voorshands kan, bij gebrek aan een voldoende vastomlijnde tegenprestatie, niet worden aangenomen dat de overeenkomst als een huurovereenkomst dient te worden beschouwd. Vaststaat dat [gedaagde] , behalve haar eigen kosten voor water, energie, en haar overige gebruikerskosten, niets voor de woning behoefde te betalen en van een andere voldoende bepaalbare tegenprestatie is niet gebleken. Anders dan [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in artikel 2 van de overeenkomst opgenomen verplichting om de gezamenlijke kleinkinderen de gelegenheid tot verblijf te bieden niet als een in artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde tegenprestatie is te beschouwen.
4.3.
Wel is de overeenkomst, zoals [eiseres] betoogt (en ook [gedaagde] meer subsidiair stelt), als een overeenkomst van bruikleen, als bedoeld in artikel 7A:1777 BW, te beschouwen. Partijen zijn, los van de datum van overlijden van [gedaagde] , in de overeenkomst geen einddatum of wijze van opzegging overeengekomen. Voor zover [eiseres] (aanvankelijk) nog heeft aangevoerd dat zij met [gedaagde] een opzegtermijn van twee maanden is overeengekomen, zoals opgenomen in de overeenkomst die zij op 18 september 2015 aan [gedaagde] heeft laten betekenen (zie 2.11), heeft zij dit standpunt ter zitting laten varen. [gedaagde] heeft gesteld dat zij niet bekend is met het (niet ondertekende) exemplaar van de overeenkomst dat haar op 18 september 2015 is betekend (zie 2.11) en [eiseres] heeft ter zitting niet kunnen uitleggen hoe het kan dat er twee versies van de overeenkomst in omloop zijn. Zij heeft erkend dat de getekende overeenkomst leidend dient te zijn.
4.4.
Partijen twisten verder over de strekking van de overeenkomst. Volgens [eiseres] is het nooit de bedoeling geweest om [gedaagde] een levenslang gebruiksrecht van de woning te verschaffen. Zij heeft juist, toen in 2011 de verhoudingen tussen de kinderen verslechterden, de afspraken met [gedaagde] op papier willen zetten om de overeenkomst te kunnen opzeggen. Van haar kan, zeker waar de verhoudingen inmiddels zijn verstoord, niet worden gevergd dat zij tot in de lengte der dagen voor de moeder van de ex van haar zoon blijft zorgen. [gedaagde] betoogt daarentegen dat de bedoeling van partijen is geweest om, ook voor het geval dat het huwelijk van de kinderen geen stand zou houden, voor haar een blijvende woonsituatie te creëren. Zij is overgehaald door [eiseres] om dicht bij de kinderen en kleinkinderen te komen wonen en heeft daarvoor haar woning en werk in Wormerveer achtergelaten. Zij is pas in september 2015, kort na de voor [zoon] zeer ongunstige echtscheidingsbeschikking, geconfronteerd met de opzegging van de overeenkomst door [eiseres] en heeft geen mogelijkheid om (op korte termijn) elders een geschikte woning te vinden.
4.5.
Gelet op de wederzijdse standpunten van partijen vergt de vraag of partijen met de overeenkomst hebben beoogd aan [gedaagde] een levenslang gebruiksrecht van de woning toe te kennen een nader onderzoek naar de feiten. Hoewel naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede ligt dat de overeenkomst, gelet op de inmiddels gewijzigde omstandigheden, met inachtneming van een redelijke, aan de omstandigheden aangepaste, termijn moet kunnen worden opgezegd is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiseres] de overeenkomst met een opzegtermijn van drie maanden heeft mogen opzeggen. In een bodemprocedure dient, aan de hand van nader vast te stellen feiten en omstandigheden, te worden beoordeeld of en op welke termijn [gedaagde] de woning dient te verlaten.
4.6.
Bij dit alles komt dat het voor de gevorderde ontruiming vereiste spoedeisende belang ontbreekt. [eiseres] stelt weliswaar een geschikte koper voor de woning te hebben gevonden, maar onderbouwt deze stelling verder niet. [gedaagde] heeft bovendien - onbetwist - gesteld dat [eiseres] zeer vermogend is en dat voor de verkoop uit financieel oogpunt geen aanleiding bestaat. De opzegging lijkt dan ook veeleer samen te hangen met de op 2 september 2015 uitgesproken echtscheidingsbeschikking.
4.7.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering niet voldoet aan het onder 4.1 aangehaalde criterium en daarom zal worden afgewezen. [eiseres] zal worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 894,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 894,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A. Bank-Buijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: