ECLI:NL:RBAMS:2015:9776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
13/669029-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met TBS en dwangverpleging

Op 24 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 februari 2015 te Amstelveen, waar de verdachte, zonder enige aanleiding, met een mes meerdere keren op het slachtoffer heeft ingestoken. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen en letselrapporten, en kwam tot de conclusie dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling van geweldsdelicten te voorkomen. Tevens werd een schadevergoeding van € 2.476,56 aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669029-15 (Promis)
Datum uitspraak: 24 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Diependaal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.A.C. van Tuinen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 februari 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of de pols, in elk geval in/op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] , heeft gestoken en/of gesneden;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (snijwond(en) aan het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of de pols, te weten een beperking in het gebruik en gevoel in de hand), heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of de pols, in elk geval in/op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] , te steken en/of te snijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 13 februari 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de nek en/of de pols, in elk geval in/op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] heeft gestoken en/of gesneden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daarbij gewezen op de aangifte, die wordt ondersteund door twee getuigenverklaringen. De getuigen geven beiden aan dat verdachte zonder aanleiding meermalen heeft ingestoken op aangever, waarbij het mes op een gegeven moment is gebroken. Uit de letselverklaring en de in het dossier gevoegde foto’s van de verwondingen van aangever, blijkt dat aangever in zijn pols, in zijn rug en tegen zijn hoofd is gestoken. Door meermalen met een groot mes op iemand in te steken op plekken waarbij vitale en kwetsbare delen snel geraakt kunnen worden, kan het handelen van verdachte worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair een beroep gedaan op noodweer. Dit verweer zal hierna worden behandeld onder het kopje ‘de strafbaarheid van het feit’. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, bij gebreke aan (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel zware mishandeling van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop deze bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en acht zij bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft met een groot mes meermalen ingestoken op aangever, ook toen daardoor een worsteling ontstond. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat ( [naam 1] ) verdachte zeker tien keer op aangever instak, en wel op de rug, hals/nek en arm, en dat het mes brak, maar dat verdachte bleef doorsteken en dat ( [naam 2] ) verdachte aangever probeerde te raken waar hij maar kon. Door zo woest en veelvuldig op het slachtoffer in te steken, en door te blijven steken terwijl verdachte en aangever in een worsteling terecht waren gekomen (waardoor moeilijk met zekerheid kan worden voorspeld waar het mes uiteindelijk terecht zou komen), en daarbij te steken in de buurt van vitale en kwetsbare delen (pols, rug, hoofd), bestond in ieder geval de aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van dit steken zou overlijden. Door zo te handelen heeft verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard. Er is dan ook in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 13 februari 2015 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes tegen het hoofd en in de rug en in de pols van voornoemde [persoon 1] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De raadsman heeft betoogd dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, op basis waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens verdachte was hij degene die (als eerste) werd aangevallen door aangever, waardoor verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Ondersteuning hiervoor is te vinden in het feit dat verdachte agressief is benaderd door – de aanmerkelijk langere en forser gebouwde – aangever, verdachte niet is doorgegaan met steken toen aangever op de grond lag en het feit dat verdachte na afloop niet is gevlucht.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet (onder meer) aannemelijk worden gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van – in dit geval – verdachte, waartegen verdachte zich diende te verdedigen. Verdachte en zijn raadsman hebben niet aannemelijk kunnen maken dat sprake is geweest van een dergelijke situatie. Behalve de verklaring van verdachte biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat verdachte plotseling, en zonder gerechtvaardigde aanleiding, is belaagd door aangever. Uit de verklaringen van verschillende getuigen blijkt juist dat verdachte zonder enige aanleiding aangever meermalen heeft gestoken.
De enkele omstandigheid dat aangever heeft gezegd
“doe eens rustig jij”levert evident geen noodweersituatie op. Het feit dat verdachte niet is doorgegaan met steken toen verdachte op de grond lag en de omstandigheid dat verdachte na afloop van het incident niet de plaats delict heeft verlaten, doen niet aan het voorgaande af. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is daarom volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater H.L. Keijer en psycholoog S. Labrij, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), van 3 december 2015. De conclusie in dit rapport luidt onder meer dat verdachte lijdt aan een recidiverende psychotische stoornis niet anders omschreven met akoestische hallucinaties, paranoïde wanen en betrekkingsideeën. Tevens is sprake van een posttraumatische stress stoornis (hierna: PTSS) en afhankelijkheid van alcohol, cannabis en cocaïne. De deskundigen achten het aannemelijk dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit op zijn minst randpsychotisch was waardoor er sprake was van ten minste enige vertekening van de realiteit. Mogelijk was verdachte onder invloed van middelen. Zowel de psychose als de PTSS maakten verdachte achterdochtiger, angstiger en prikkelbaarder hetgeen zijn keuzevrijheid tot alternatief gedrag inperkte. De deskundigen adviseren om verdachte op zijn minst als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
Om die reden concludeert de rechtbank met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit genoemd rapport komt niet naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) zal worden opgelegd, en daarnaast een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie verzocht deze in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer verzocht de eventueel op te leggen gevangenisstraf te matigen tot de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging dan wel vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de afzonderlijke posten matiging dan wel afwijzing verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
Motivering van de straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op de openbare weg zonder enige aanleiding met een groot mes vele malen op een buurman ingestoken. Daarmee is verdachte doorgegaan, terwijl het mes reeds was gebroken. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zeer gewelddadig is geweest. Het betrof een volledig willekeurig en onschuldig slachtoffer. De rechtbank acht dit dan ook een bijzonder ernstig feit. Uit de door aangever voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat het voorval enorm veel impact heeft op het leven van het slachtoffer, niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch. Van het incident zijn ook meerdere mensen getuige geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
13 november 2015 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige feit niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts rekening gehouden met straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Daaruit volgt dat bij bewezenverklaring van poging tot doodslag onder gebruikmaking van een wapen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 tot 36 maanden. De rechtbank acht in de onderhavige zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend. Nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en het belang van een spoedige klinische behandeling zeer groot is (waarvoor de TBS-maatregel met het bevel tot dwangverpleging wordt opgelegd – waarover hierna meer), zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opleggen.
8.3.2
Motivering van de op te leggen maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op het eerder genoemde PBC-rapport van psychiater H.L. Keijer en psycholoog S. Labrij van 3 december 2015. Daaruit blijkt dat verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens zoals hiervoor vermeld en dat er een causaal verband bestaat tussen de psychotische stoornis en de PTSS en het door verdachte gepleegde strafbare feit.
Vanuit genoemde stoornissen wordt de kans op recidive verhoogd vanwege stress vanuit beperkte zelfredzaamheid en geringe leerbaarheid, vanwege achterdocht, hallucinaties en betrekkingsideeën bij psychose, vanwege herbelevingen en hyperalertheid bij PTSS en vanwege toegenomen impulsiviteit, ontremming en verstoorde realiteitsbeleving bij afhankelijkheid van middelen. Daarbij wordt overwogen dat het recidiverisico voor geweldsdelicten als zeer hoog moet worden geacht. Verdachte is bekend met eerder geweld, hij heeft geen stabiele relatie en is bekend met middelenafhankelijkheid. Hij is bij herhaling psychotisch geweest en onvoldoende behandeltrouw, ondanks bij herhaling opgelegde rechterlijke machtigingen. Ook binnen de gestructureerde setting van het PBC zijn, ondanks adequate behandeling, psychotische en PTSS-symptomen zichtbaar geweest. Verdachte heeft een zeer vlakke leercurve, weinig intrinsieke motivatie voor verandering als gevolg van zijn beperkte ziektebesef en –inzicht. Hij stond tijdens de klinische observatie in het PBC ambivalent tegenover behandeling. Concluderend wordt het recidiverisico voor nieuwe geweldsdelicten zeer hoog ingeschat, daar verdachte er al jaren onvoldoende in slaagt mee te werken aan behandeling van zijn complexe psychiatrische beeld, ondanks een juridisch kader. Verdachtes bijkomende afhankelijkheid van middelen en de taal- en cultuurbarrière bemoeilijken de behandeling. De rapporteurs zien dan ook maar één mogelijkheid voor een interventie om dit recidiverisico af te wenden, namelijk behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek, waarbij het kader van TBS met dwangverpleging noodzakelijk zal zijn.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de inhoud van voornoemd PBC-rapport, is de rechtbank van oordeel dat verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn stoornissen noodzakelijk en vereist is om herhaling van ernstige geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Gelet op de behandelgeschiedenis van verdachte en de inhoud van het PBC-advies heeft de rechtbank geen vertrouwen dat verdachte kan worden behandeld binnen een kader met een voorwaardelijk karakter, noch in het kader van een deels voorwaardelijke straf met een fors aantal maanden gevangenisstraf boven het hoofd, noch in het kader van TBS met voorwaarden. Daarom zal de rechtbank de maatregel van TBS met dwangverpleging opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van TBS is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestonden bij verdachte ziekelijke stoornissen, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Verder overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand zijn uitgesloten.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Mes Kl: zwart 4925610; 1 heft
2 1.00 STK Mes 4925612; 1 lemmet.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van deze voorwerpen het primair bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 2.476,56 (tweeduizend vierhonderdzesenzeventig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bestaande uit € 1.276,56 aan materiële kosten en € 1.200,- aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Het verweer dat geen compensatie kan worden toegekend aan de benadeelde partij voor de kosten die zijn zus heeft gemaakt en de tijd die zijn zus heeft besteed om hem (gelet op zijn zwakbegaafdheid en doofheid) in de nasleep van de steekpartij te begeleiden naar onder meer ziekenhuisafspraken faalt, nu het de rechter vrijstaat deze schadeposten abstract te begroten (HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 (Johanna Kruidhof).
Het restant van de vordering, dat betrekking heeft op de reparatiekosten van de fiets, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu op basis van het dossier niet vaststaat dat de schade aan de fiets als rechtstreekse schade van het bewezen geachte feit kan worden aangemerkt. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [persoon 1] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 2.476,56 (tweeduizend vierhonderdzesenzeventig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Mes Kl: zwart 4925610; 1 heft
2 1.00 STK Mes 4925612; 1 lemmet.
Wijst de vordering van [persoon 1] , wonende te Amstelveen, toe tot € 2.476,56 (tweeduizend vierhonderdzesenzeventig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bestaande uit € 1.276,56 aan materiële kosten en € 1.200,- aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 2.476,56 (tweeduizend vierhonderdzesenzeventig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 34 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Bucx, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2015.