ECLI:NL:RBAMS:2015:9775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
AMS 14/17771
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep bij bijzondere bijstand voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van proceskosten in bezwaar en beroep. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat hem bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand had toegekend tot een bedrag van € 93,-. Eiser stelde dat de gemaakte kosten voor rechtsbijstand redelijkerwijs noodzakelijk waren, omdat het voor hem niet duidelijk was welke beslissing op bezwaar door verweerder zou worden genomen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.H.J. ten Hoope en mr. M.H.M. Diderich, had het bezwaar gegrond verklaard, maar de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar afgewezen, stellende dat er sprake was van een evidente fout in de besluitvorming.

De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder dat er sprake was van een evidente fout niet voldoende was om te concluderen dat eiser geen recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelde vast dat eiser redelijkerwijs een gemachtigde had moeten inschakelen, gezien de onduidelijkheid over de beslissing van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskosten in bezwaar betrof. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 735,- werden vastgesteld, en werd bepaald dat het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser moest worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om proceskosten te vergoeden wanneer er sprake is van onrechtmatigheid in de besluitvorming. De rechtbank heeft de wegingsfactor voor de proceskosten vastgesteld op basis van de complexiteit van de zaak, waarbij werd geoordeeld dat de zaak niet complex was, wat leidde tot een lagere wegingsfactor.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/7771

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 november 2015 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope en mr. M.H.M. Diderich).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan eiser bijzonder bijstand voor de kosten van rechtsbijstand toegekend tot een bedrag van € 93.-
Bij besluit van 23 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herzien en aangevuld door aan eiser bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht toe te kennen tot een bedrag van € 45,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers AMS 15/557 en AMS 14/5508. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Per e-mailbericht van 20 mei 2014 heeft de gemachtigde van eiser bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand aangevraagd. In de aanvraag heeft de gemachtigde van eiser vermeld dat het gaat om een vergoeding van de eigen bijdrage en het griffierecht.
1.2.
Bij primair besluit heeft verweerder bijzonder bijstand voor de kosten van rechtsbijstand toegekend tot een bedrag van € 93.-. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiser aangegeven dat niet is besloten omtrent het gedane verzoek om vergoeding van het griffierecht.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herzien en aangevuld door aan eiser bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht toe te kennen. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar afgewezen. De gemaakte kosten zijn volgens verweerder niet redelijk als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu er sprake is van een contra-indicatie in de zin van artikel 2, vijfde lid, van de Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten Rechtsbijstand in de bezwaarfase Werk en Inkomen (de Beleidsregels). Eiser had namelijk de zaak kunnen regelen door een simpel telefoontje met het bestuursorgaan dan wel – zoals ter zitting is aangevuld – een e-mailbericht kunnen zenden.
2.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb wel een proceskostenvergoeding had dienen te worden toegekend. Er is immers sprake van een onrechtmatig besluit en eiser heeft de kosten redelijkerwijs gemaakt. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:9443) en stelt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij het risico zou lopen dat het primaire besluit rechtskracht zou krijgen doordat hij zou hebben volstaan met een telefoontje en geen bezwaar zou maken.
3.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.2.
De stelling van verweerder dat sprake is van een evidente fout in de besluitvorming omdat in het geheel niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de griffiekosten is ontoereikend om te komen tot het oordeel dat geen sprake is van redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand. Dat deze fout voor verweerder evident is, maakt niet dat dit voor eiser ook zo is. Het is immers voorstelbaar dat voor eiser, na het maken van bezwaar, op voorhand niet duidelijk was welke beslissing op bezwaar door verweerder zou worden genomen, zodat het voor hem redelijkerwijs noodzakelijk was om een gemachtigde in te schakelen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de proceskosten in bezwaar niet vergoed.
3.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat er geen proceskosten in bezwaar worden vergoed. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
3.4.
De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 245,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt € 490,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' (0.5) toegepast, nu geen sprake is van een complexe zaak omdat de gemachtigde van eiser slechts heeft hoeven aanvoeren dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van het griffierecht.
3.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 490,-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank overweegt dat de beroepszaak uitsluitend gaat over de kosten van de behandeling van het bezwaar. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat een lagere wegingsfactor is aangewezen.
3.6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor het de proceskosten in bezwaar betreft;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 735,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter,
en mr. J.H.M. van de Ven en mr. D. Bode, leden,
in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.