Beoordeling
7. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
8. [gedaagde] heeft terecht opgemerkt dat de producties die Stadgenoot bij haar dagvaarding had gevoegd noch compleet, noch in de juiste volgorde waren. Stadgenoot heeft echter daarna bij akte de ontbrekende producties als door [gedaagde] genoemd alsnog overgelegd. Dat Stadgenoot op prints van pagina’s van de website van [gedaagde] bij bepaalde teksten pijlen en strepen heeft gezet doet er niet aan af dat uit het betreffende stuk kan blijken wat [gedaagde] heeft gepubliceerd, omdat evident is dat de betreffende toevoegingen door (de gemachtigde van) Stadgenoot zijn aangebracht. Nu na de aanvullende akte van Stadgenoot zowel de tekst van de dagvaarding, de producties als het verband daartussen voldoende duidelijk is, bestaat er geen grond voor het nietig verklaren van de dagvaarding.
9. Stadgenoot heeft afgezien van het recht om te reageren op het inhoudelijke verweer van [gedaagde] tegen de dagvaarding en de akte houdende wijziging van de vordering van Stadgenoot. [gedaagde] heeft na de eis van Stadgenoot tweemaal inhoudelijk verweer gevoerd (namelijk voor en na het instructievonnis d.d. 18 mei 2015). Uit het verweer van [gedaagde] blijkt dat deze de door Stadgenoot gestelde uitlatingen en publicaties op zijn weblog niet betwist en niet voornemens is om de uitlatingen op zijn weblog, die Stadgenoot aan de vordering ten grondslag heeft gelegd, te verwijderen. Kern van het geschil is derhalve de vraag of [gedaagde] zich niet als goed huurder gedraagt door deze uitlatingen op zijn weblog te doen en te handhaven, en zo ja of daardoor een ontbinding van de huurovereenkomst wordt gerechtvaardigd. Gelet op het voorgaande kan thans vonnis worden gewezen.
10. [gedaagde] heeft in dat verband een beroep gedaan op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit grondrecht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Stadgenoot stelt dat de uitlatingen van [gedaagde] jegens haar en haar medewerkers onrechtmatig zijn. Indien de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is sprake van een beperking als hiervoor bedoeld die bij de wet is voorzien. Voorts kan artikel 7:213 BW worden aangemerkt als een beperking die in de wet is voorzien, omdat het doen van onrechtmatige uitlatingen over Stadgenoot en haar medewerkers in strijd moet worden geacht met goed huurderschap. Beoordeeld moet worden of het recht op vrije meningsuiting van [gedaagde] zwaarder weegt dan het recht op bescherming van eer of goede naam van Stadgenoot en haar medewerkers. Daartoe dienen de wederzijdse belangen te worden afgewogen.
11. [gedaagde] heeft een zwaarwegend belang om zich te kunnen uitlaten – ook zeer kritisch – over gedragingen van Stadgenoot, ook in het openbaar. Dat geldt in beginsel ook indien die uitlatingen slechts zien op een mening of veronderstelling, zonder dat deze met bewijzen is onderbouwd. Naarmate de beschuldigingen ernstiger van aard worden zal het belang van Stadgenoot bij de bescherming van haar goede naam zwaarder wegen en zullen hogere eisen mogen worden gesteld aan een onderbouwing door [gedaagde] van zijn beschuldigingen aan de hand van het beschikbare feitenmateriaal.
12. Hetgeen Stadgenoot in dit opzicht aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd komt er op neer dat [gedaagde] in het openbaar en bij herhaling stelt dat zij zich schuldig maakt aan ernstige strafbare feiten en bedrog. Bewijs voor de beschuldigingen ontbreekt volledig. Voldoende staat vast dat Stadgenoot daardoor schade lijdt, reeds in de vorm van aantasting van haar goede naam. Bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing van de beschuldigingen geeft het belang van Stadgenoot om te worden beschermd tegen dergelijke ernstige beschuldigingen de doorslag en zijn deze uitingen onrechtmatig.
13. Daar komt bij dat [gedaagde] Stadgenoot, haar medewerkers en door haar ingeschakelde derden in het openbaar, althans jegens een groot aantal geadresseerden, heeft vergeleken met (en gelijkgesteld aan) de terroristen die op 7 januari 2015 de aanslag op Charlie Hebdo in Parijs hebben gepleegd. Deze uitlatingen, waarbij geen redelijk belang aan de zijde van [gedaagde] valt te ontdekken maar die voor Stadgenoot en haar medewerkers uitermate grievend zijn, zijn zonder meer onrechtmatig.
14. Gesteld noch gebleken is welk redelijk belang van [gedaagde] is gediend met het in het openbaar, althans ongevraagd aan een zeer groot aantal geadresseerden gericht, doen van uitlatingen die direct een bepaalde medewerker van Stadgenoot betreffen (waarvan op de website niet alleen de naam maar veelal ook een foto of filmopname wordt weergegeven). [gedaagde] heeft immers slechts een rechtsverhouding met Stadgenoot en de betrokken medewerkers verrichten slechts werkzaamheden en doen slechts uitlatingen namens en in opdracht van Stadgenoot. Daarbij komt dat de uitlatingen zoals geciteerd onder r.o. 1.3 en met name onder r.o. 1.10 en 1.14 uitermate grievend zijn voor de betrokken medewerkers van Stadgenoot. Deze medewerkers worden niet alleen zelf geconfronteerd met deze uitlatingen, maar weten dat deze eveneens zijn verzonden aan een (zeer) groot aantal andere personen en organisaties. Bovendien worden deze medewerkers geconfronteerd met het feit dat iedereen (en dus ook hun familie, vrienden en bekenden) die via Google informatie over hen opzoekt met deze uitlatingen wordt geconfronteerd, in elk geval zolang [gedaagde] de betreffende uitlatingen niet van zijn website heeft verwijderd.
15. Gelet op het ontbreken van een redelijk belang van [gedaagde] enerzijds, en het zeer grievende en agressieve karakter van de uitlatingen anderzijds, kunnen de uitlatingen van [gedaagde] over de afzonderlijke medewerkers van Stadgenoot slechts ten doel hebben de betrokken medewerkers persoonlijk te beschadigen. Dit is in hoge mate onrechtmatig jegens die medewerkers en ook jegens Stadgenoot, die zich reeds op grond van haar verplichting om als goed werkgever te handelen hun belang dient aan te trekken.
16. Door onrechtmatig grievende uitlatingen over Stadgenoot en over individuele medewerkers van Stadgenoot te doen als hiervoor bedoeld, heeft [gedaagde] zich niet als goed huurder gedragen. Dit vormt een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde] uit de huurovereenkomst. Een tekortkoming vormt grond voor ontbinding van de huurovereenkomst.
17. Hetgeen namens [gedaagde] is aangevoerd houdt mede een beroep in op het gebrek aan proportionaliteit tussen de tekortkoming en de gevolgen van een ontbinding van de huurovereenkomst. Gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM, en de uitleg daarvan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW, dient de kantonrechter deze proportionaliteit te toetsen. Beoordeeld moet worden of de tekortkoming, gelet op de aard en omvang daarvan en op de overige omstandigheden van het geval, in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst en (dus) de ontruiming van de woning rechtvaardigt.
18. Bij die beoordeling is enerzijds het woonbelang van [gedaagde] van belang en anderzijds de ernst van de tekortkoming (daaronder begrepen de gevolgen voor Stadgenoot en haar medewerkers). Ook is daarbij van belang of er alternatieven zijn om de belangen van Stadgenoot en haar medewerkers te beschermen en of er perspectief bestaat op een toekomst waarin de betreffende tekortkoming niet meer voorkomt.
19. De aard van de tekortkoming is – zeker waar het de uiterst onbehoorlijke en agressieve openbare bejegening van medewerkers van Stadgenoot persoonlijk betreft – zeer ernstig. Zowel omdat de betreffende medewerker persoonlijk wordt geraakt wegens het feit dat deze uitsluitend zijn of haar werk doet, als omdat de uitlatingen een sterk openbaar karakter hebben. Daar komt bij dat de uitlatingen – doordat zij op een website zijn gedaan – in beginsel blijvend op internet te vinden zullen zijn waardoor de betrokken medewerker er ook in de toekomst mee zal worden geconfronteerd.
20. Bij wijze van alternatief heeft Stadgenoot reeds een vordering ingesteld gericht op een gebod tot verwijdering van de gewraakte uitlatingen en op een verbod voor de toekomst. Dit heeft geleid tot het onder 1.6 bedoelde vonnis waarin deze vorderingen zijn toegewezen. Ondanks het feit dat in dat vonnis een hoge dwangsom was opgelegd heeft [gedaagde] niet aan het vonnis voldaan. Integendeel, nadat Google (de verwijzingen naar) zijn oorspronkelijke weblog met de in het kort geding vonnis als onrechtmatig aangemerkte uitlatingen had verwijderd, heeft [gedaagde] de inhoud daarvan (inclusief die uitlatingen) opnieuw gepubliceerd in een openbaar toegankelijk nieuw weblog.
21. Daarnaast is [gedaagde] voortgegaan met het doen van onrechtmatige uitlatingen die (met name ten aanzien van de medewerkers persoonlijk) in sommige gevallen ernstiger van aard waren dan in de periode vóór het vonnis. Uit kennisname van het openbare weblog van [gedaagde] , naar aanleiding van een verwijzing naar dat weblog in zijn laatste brief, bleek dat [gedaagde] ook in 2015 – tijdens de onderhavige procedure – is doorgegaan met het plaatsen van namen met foto’s of filmopnamen van (andere) medewerkers van Stadgenoot met daarbij woorden zoals ‘huurmoordenaars’, ‘beroepsleugenaar’ en andere negatieve kwalificaties.
22. [gedaagde] is zich ten volle bewust van de ernst van de situatie. Bij herhaling heeft hij in zijn processtukken aangevoerd dat de onderhavige procedure er in zal resulteren dat hij tot ontruiming wordt veroordeeld, en dat dit grote consequenties voor hem heeft. Niettemin vormt dit voor hem geen enkele aanleiding om een einde te maken aan de tekortkomingen, integendeel, verwezen wordt naar het voorgaande. Dat betekent dat ook een voorwaardelijk uitgesproken ontbinding – namelijk voor het geval [gedaagde] niet direct de onrechtmatige uitlatingen over (de medewerkers van) Stadgenoot definitief zal verwijderen – niet zal leiden tot een beëindiging van de onrechtmatige bejegening door [gedaagde] jegens (de medewerkers van) Stadgenoot.
23. Gelet op het voorgaande ontbreekt elk toekomstperspectief op beëindiging en verwijdering door [gedaagde] van de betreffende uitlatingen. Daaruit volgt dat de enige mogelijkheid voor (de medewerkers van) Stadgenoot om in de toekomst gevrijwaard te blijven van (nieuwe) onrechtmatige uitlatingen gelegen is in een verbreking van de relatie tussen Stadgenoot en [gedaagde] .
24. Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een tekortkoming van ernstige aard, met name waar het de gevolgen voor de medewerkers van Stadgenoot betreft, terwijl een alternatief om de belangen van Stadgenoot en haar medewerkers te beschermen is geprobeerd maar geen resultaat heeft gehad omdat [gedaagde] heeft geweigerd om aan een rechterlijk vonnis te voldoen, terwijl evenmin uitzicht bestaat op een vrijwillige beëindiging van de tekortkoming door [gedaagde] . Onder die omstandigheden bestaat er voldoende proportionaliteit tussen de tekortkomingen van [gedaagde] en de gevolgen van ontbinding, te weten de ontruiming van het gehuurde.
25. Dat betekent dat de vorderingen toewijsbaar zijn zoals hierna zal worden bepaald.
26. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van Stadgenoot belast.