1.14.In laatstbedoeld rapport vermeldt de betreffende deskundige ondermeer:
‘Er is geen wettelijke norm voor binnentemperaturen in woningen.
In ISSO publicatie 19 worden aanbevelingen voor het binnenklimaat van onder andere woningen gegeven. De aanbevolen temperaturen zijn afhankelijk van het soort activiteit. Als bovengrens wordt 26,5 C aangehouden voor rustig zitten.’
2. De Key vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de huurprijs van de woonruimten van elk van de gedaagden afzonderlijk over de periode vanaf 1 juli 2013 wordt bepaald op de huurprijs zoals die voor de door gedaagden ieder afzonderlijk gehuurde woonruimten gold per 30 juni 2013, plus daarbij geteld de door De Key voorgestelde huurverhogingen per 1 juli 2013, althans voor elke gedaagde afzonderlijk wordt bepaald op een zodanig bedrag als de rechtbank moge behagen, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3. Volgens De Key is er geen sprake (meer) van een gebrek dat een huurverlaging rechtvaardigt. Een te hoge binnentemperatuur en/of het ontbreken van koelfaciliteiten vormen geen gebreken, althans niet in woonruimten als de onderhavige. De adviezen van de diverse rapporten waarvan opvolging redelijkerwijs van haar kon worden verlangd zijn uitgevoerd. Vanaf juli 2013 heeft zij geen klachten meer ontvangen over stankoverlast en/of het onvoldoende functioneren van ventilatiesystemen, zodat er van uit mag worden gegaan dat de onvolkomenheden daaraan voordien zijn verholpen. Een en ander brengt mee dat er geen grond is voor huurverlaging en dat de voorgestelde huurverhoging redelijk is. In elk geval is de door de huurcommissie toegepaste huurverlaging disproportioneel, nu die niet in verhouding staat tot de (eventuele) aantasting van het huurgenot, welke ook slechts gedurende korte perioden zal plaatsvinden, aldus De Key. Voorts acht De Key het onjuist om een zelfde mate van huurverlaging toe te passen voor alle woningen, omdat de aantasting van het huurgenot – zo daarvan sprake is – niet in alle woningen in dezelfde mate zal optreden.
Verweer
4. [gedaagden gezamenlijk] voeren gemotiveerd verweer tegen de vordering en stellen dat er nog steeds sprake is van gebreken die de door de huurcommissie toegepaste huurverlaging rechtvaardigen, en zij verzoeken dan ook om de huurprijzen ingaande 1 juli 2013 vast te stellen conform de uitspraak van de huurcommissie. Voorts voeren zij aan dat, anders dan in de zaak waarover is beslist in het onder 1.12 bedoelde vonnis, in hun geval sprake is van twee gebreken: een te hoge binnentemperatuur (zonder adequate mogelijkheid tot verlaging daarvan) en stankoverlast en lawaaioverlast (met name als gevolg van verkeerd uitgevoerde/afgestelde ventilatiesystemen). Voorts heeft de kantonrechter in het onder 1.12 bedoelde vonnis ten onrechte niet het op artikel 7:257 lid 2 BW gebaseerde normeringsysteem voor huurverlaging wegens gebreken toegepast, dat uitgaat van een financiële prikkel.
5. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt
6. Partijen verschillen van mening over zowel relevante feiten en omstandigheden, als over de juridische kwalificatie en gevolgen daarvan. Hoewel inmiddels vele onderzoeken zijn verricht moet de vraag onder ogen worden gezien of de relevante feiten thans voldoende vast staan. Daarnaast blijkt uit de laatste processtukken dat tussen partijen en met deskundigen en instanties overleg wordt gevoerd gericht op (het onderzoeken van de mogelijkheden van) maatregelen die verbetering in de situatie zullen brengen. Tenslotte vergt een juiste beoordeling inzicht in de feitelijke situatie die ter plaatse beter kan worden verkregen dan mogelijk zou zijn uit de stukken en tijdens een mondelinge behandeling alléén.
7. Het voorgaande brengt mee dat er voldoende aanleiding is om een nieuwe mondelinge behandeling van partijen te bepalen, maar deze dan te houden in – dan wel in de directe nabijheid van – [gebouw] . Dat geeft partijen de gelegenheid om hun stellingen nader te onderbouwen door ter plaatse te wijzen op relevante situaties. Dat geldt ook voor de stellingen van partijen betreffende de (eventuele) aanwezigheid van geluids- en stankoverlast, en voor de door hen voorgestane mogelijkheden voor oplossingen, dan wel de onmogelijkheid daarvan. Voorts kunnen eventuele verschillen tussen de diverse woningen worden bekeken.
8. De – samenhangende- onderwerpen die tijdens deze mondelinge behandeling in elk geval aan de orde zullen komen zijn:
Is nog nader onderzoek nodig naar de klachten betreffende te hoge binnentemperaturen, betreffende het functioneren van de ventilatievoorzieningen (inclusief klachten betreffende stank- en geluidsoverlast) en/of naar oplossingsrichtingen?
Zijn de resultaten van het deskundigenrapport als bedoeld onder 1.13 voldoende representatief voor alle woningen in het gebouw?
In hoeverre is het noodzakelijk om bij het vaststellen van de mate van (eventuele) aantasting van huurgenot te differentiëren tussen de verschillende woningen (waarbij rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat variaties tussen de verschillende vormen van aantasting van huurgenot niet hoeft te leiden tot relevante verschillen in de totale belasting van het huurgenot)?
Hoe vaak en in welke mate fluctueert de (eventuele) aantasting van het huurgenot gedurende de wisseling van de seizoenen?
Zijn er concrete maatregelen die redelijkerwijs (rekening houdend met mogelijkheden, kosten en te verwachten resultaten) nog dienen te worden getroffen?
9. De gemachtigden van partijen worden verzocht in overleg te treden over de precieze plaats waar de mondelinge behandeling wordt gehouden en zich daarover uit te laten. Voorts worden zij verzocht zich uit te laten over hetgeen zij tijdens de bezichtiging willen tonen en, voor zover daartoe een woning van een huurder moet worden betreden, daarvoor toestemming te verkrijgen van de betreffende bewoner. Deze uitlatingen kunnen zij inzenden per (liefst gezamenlijke) brief. In verband met het noodzakelijke overleg zal een ruimere termijn dan gebruikelijk worden gehanteerd voor het bepalen van een datum van de mondelinge behandeling.
10. Partijen worden verzocht de schriftelijke stukken waarop zij zich willen beroepen voldoende tijdig vooraf te zenden aan zowel de kantonrechter als de wederpartij.
11. Op de rolzitting over 4 weken na heden zal een datum voor de comparitie worden bepaald, nadat partijen in de gelegenheid zijn geweest om
tot uiterlijk twee werkdagen voor die zittinghun verhinderdata (in een periode van 2 tot 8 weken daaropvolgend) schriftelijk op te geven aan het Bureau Teamplanner per e-mail (TeamplannerA@rechtspraak.nl), fax (020-5412990) of per post. Partijen dienen daarbij zittingsdatum en rolnummer te vermelden.
Indien een partij niet of niet tijdig haar verhinderdata opgeeft, zal haar - behoudens in geval van calamiteiten - na vaststelling van de zittingdatum geen uitstel meer worden verleend.
12. Ter gelegenheid van de comparitie over te leggen stukken (zoals betalingsbewijzen) dienen
uiterlijk 7 werkdagen voor de datum van de comparitieter griffie te zijn ingediend - waarbij uit veiligheidsoverwegingen
geengebruik kan worden gemaakt van eerder genoemd e-mailadres - onder gelijktijdige verzending van kopieën daarvan aan (de gemachtigde van) de wederpartij.
13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
I. beveelt een verschijning van partijen, althans beide partijen deugdelijk vertegenwoordigd, op een mondelinge behandeling,
te houden in of nabij het gehuurde, tot het geven van inlichtingen aan de kantonrechter en ter beproeving van een schikking;
II. bepaalt dat de zaak weer zal dienen ter rolzitting van 3 augustus 2015 te 10:00 uur om een datum en de plaats voor de verschijning van partijen vast te stellen;
III. bepaalt dat verhinderdata en overige informatie kunnen worden opgegeven zoals hiervoor vermeld;
IV. houdt iedere verdere beslissing aan..
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.