ECLI:NL:RBAMS:2015:9676

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
KG ZA 15-1283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing reclame-uitingen wegens misleidende mededelingen over stofzuigers

In deze zaak vorderde Dyson Limited, samen met haar dochteronderneming Dyson B.V., aanpassing van de reclame-uitingen van BSH Huishoudapparaten B.V. wegens vermeende misleidende mededelingen over de prestaties van hun stofzuigers. De voorzieningenrechter oordeelde dat Dyson onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat BSH de stofzuigers had getest volgens de geldende Europese normen en dat de resultaten binnen de controletoleranties vielen. Dyson had de prestaties van de stofzuigers laten testen door onafhankelijke laboratoria, maar de rechtbank oordeelde dat deze tests niet correct waren uitgevoerd volgens de vereisten van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm. De rechtbank concludeerde dat BSH niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van Dyson af. Dyson werd veroordeeld in de proceskosten van BSH, die op € 1.429,00 werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, op 20 november 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/595634 / KG ZA 15-1283 MB/MRSB
Vonnis in kort geding van 20 november 2015
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
DYSON LIMITED,
gevestigd te Malmerbury (Verenigd Koninkrijk),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DYSON B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen bij dagvaarding van 21 oktober 2015,
advocaten mrs. G.S.P. Vos en S.A. Hoogcarspel te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BSH HUISHOUDAPPARATEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. R.S. Le Poole en A. Bekema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Dyson en BSH worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 4 november 2015 heeft Dyson gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en akte houdende vermeerdering van eis, aanvulling grondslag en overlegging producties. BSH heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Dyson: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , B.F.M. Ruysenaars en J. Lewis, beiden tolk in de Engelse taal, en mrs. Vos en Hoogcarspel;
aan de zijde van BSH: [naam 4] , [naam 5] , Y.M. Saris, tolk in de Duitse taal, en mrs. Le Poole en Bekema.

2.De feiten

2.1.
BSH produceert en verhandelt onder de merknamen Bosch en Siemens huishoudelijke producten waaronder stofzuigers. Tot de stofzuigers die zij verkoopt behoren onder meer de Siemens Q 8.0 Extreme Power Plus, model VSQPOWER4 (hierna de VSQ) en de Bosch In’Genius, model BGL8520 (hierna de BGL8520).
2.2.
De VSQ en BGL8520 zijn uitgerust met een stofzak die, wanneer hij vol is, moet worden vervangen. De stofzak van deze stofzuigers is geplaatst voor de motor die voor de zuigkracht van de stofzuiger zorgt. Naarmate de stofzak voller wordt, neemt de zuigkracht van een reguliere stofzuiger af. BSH heeft de stofzuigers - om het verlies aan zuigkracht tegen te gaan - voorzien van sensoren die het verlies aan zuigkracht compenseren door het vermogen van de motor geleidelijk op te voeren. Door de verhoging van het vermogen van de motor neemt het energieverbruik van de stofzuigers toe.
2.3.
Dyson produceert en verhandelt eveneens stofzuigers. De stofzuigers van Dyson hebben geen stofzak, maar vangen het stof op in een afneembare container die, wanneer deze vol is, dient te worden geleegd. Het energieverbruik van de stofzuigers van Dyson wordt door de hoeveelheid stof in de container niet beïnvloed.
2.4.
Stofzuigers die binnen de Europese Unie op de markt worden gebracht dienen op grond van de Richtlijn 2010/30/EU (de Energierichtlijn) en de EU Verordening nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 (hierna de Stofzuigerverordening), die een aanvulling is op de Energierichtlijn met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers, te zijn voorzien van een uniform energie-etiket, ook wel aangeduid als EU-Energielabel.
2.5.
In bijlage II van de Stofzuigerverordening is bepaald dat het EU-Energielabel - voor zover voor deze procedure van belang - dient te vermelden, op een schaal van A (de hoogste klasse) tot G (de laagste klasse):
  • de energie-efficiëntieklasse op basis van het jaarlijkse energieverbruik
  • de (mate van) heruitstoot van stof
  • de reinigingsprestaties op tapijt
  • de reinigingsprestaties op harde vloeren
2.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat fabrikanten van stofzuigers in de EU de verplicht op het EU-energielabel te vermelden prestaties dienen vast te stellen aan de hand van de in de Europese norm EN 60312-1:2013 (hierna de Stofzuigernorm) vastgestelde meet- en berekeningsmethodes.
2.7.
De Stofzuigernorm bepaalt - voor zover voor deze procedure van belang - dat stofzuigers die met een stofzak zijn uitgerust moeten worden getest met een lege stofzak (artikel 4.5). Verder is met betrekking tot de reiniging op tapijt bepaald - samengevat - dat het tapijt voorafgaand aan iedere test met een stofzuiger getest moet worden door een referentieapparaat (artikel 4 Z1) en dat indien de testresultaten van een type stofzuiger meer dan drie procent uiteen liggen, twee additionele schoonmaak-cycli dienen te worden uitgevoerd (artikel 5.3.7.).
2.8.
De VSQ en BGL8520 zijn voorzien van het volgende EU-Energielabel (uitleg links en rechts van het label toegevoegd):
Het label vermeldt dat de stofzuigers op de onderdelen energie-efficiëntie, de heruitstoot van stof, de reiniging op tapijt en de reiniging op harde vloeren een ‘A’ hebben gescoord.
2.9.
BSH heeft behalve op het EU-Energielabel op de dozen waarin de VSQ en BGL8520 worden verkocht en in reclame-uitingen op haar website en andere fora uitgedragen dat de stofzuigers de hoogste rating (AAAA) hebben behaald.
2.10.
Dyson heeft het Duitse onderzoeksinstituut SLG Prüf- und Zertifizierungs GmbH (hierna SLG) opdracht gegeven te testen of de feitelijke prestaties van de stofzuigers de door BSH aan de stofzuigers gegeven AAAA-rating rechtvaardigen. SLG heeft de VSQ en de BGL8520 getest. Daarbij zijn steeds met drie stofzuigers van hetzelfde model metingen uitgevoerd met een lege stofzak en vervolgens steeds na 100 gram vulling, totdat de stofzakzak vol zat. De gemiddelde testresultaten van de drie modellen van respectievelijk de VSQ en de BGL8520 van SLG worden in de navolgende tabel weergegeven.
VSQ
BGL8520
2.11.
Dyson heeft ter verificatie van de testresultaten van SLG het in het Verenigd Koninkrijk gevestigde IBR Laboratories Ltd (hierna IBR) opdracht gegeven de stofzuigers opnieuw te testen. Ook IBR heeft de VSQ en de BGL8520 getest. Daarbij zijn metingen uitgevoerd met een lege zak en vervolgens steeds na 100 gram vulling, totdat de zak vol zat. De testresultaten van IBR worden in de navolgende tabel weergegeven.
VSQ
BGL8520
2.12.
In de onderste regel van de door IBR en SLG opgestelde testresultaten staat achter “Outside the verification tolerance for ‘A’? voor wat betreft de energie efficiëntie steeds “NO”. In bijlage 7 van de Stofzuigerverordening is bepaald dat
“de in deze bijlage vastgestelde controletoleranties hebben uitsluitend betrekking op de controle van de door de autoriteiten van de lidstaten gemeten parameters en mogen niet door de leverancier worden gebruikt als een toegelaten tolerantie om de waarden in de technische documentatie vast te stellen. De waarden en klassen op het etiket of de productkaart mogen niet gunstiger zijn voor de leverancier dan de in de technische documentatie vermelde waarden.”
2.13.
BSH vermeldt op haar website en op diverse labels, posters en andere (reclame)uitingen dat de stofzuigers zijn voorzien van een zogenaamd HEPA-filter (13) of HEPA Hygiënefilter, dat geschikt is voor mensen met een allergie voor huismijt of met hooikoorts.
2.14.
HEPA is een afkorting voor High Efficiency Particulate Air en definieert de mate waarin een filter stof opneemt of tegenhoudt. Of een filter mag worden gekwalificeerd als een HEPA-filter, wordt bepaald aan de hand van de Europese Norm EN 1822-1:2009 (hierna de HEPA-norm). Op grond van deze norm mag een filter als HEPA-filter worden aangeduid als de MPPS-(Most Penetrating Particle Size) efficiëntie van het filter ligt tussen een percentage van 99,75% en 99,9975%.
Daarbij wordt de penetratie van het filter getest met zogenaamde DEHS aerosols bij een reguliere luchtverplaatsing (7 liter per seconde).
De stofuitstoot van stofzuigers wordt gemeten aan de hand van de Stofzuigernorm. Binnen die norm wordt de gehele stofuitstoot van de stofzuiger gemeten, waarbij gebruikt wordt gemaakt van zogenaamd ‘mineral dust’ (dat overeenkomt met huisstof) bij een luchtverplaatsing die overeenkomt bij gebruik van de stofzuiger (28 liter per seconde).
2.15.
Dyson heeft IBR opdracht gegeven te testen of de filters van de stofzuigers voldoen aan de vereisten om als HEPA-filter te mogen worden aangeduid. IBR heeft de VSQ en de BGL8520 getest aan de hand van de HEPA-norm. De tests zijn uitgevoerd met een luchtverplaatsing van 28 liter per seconde. IBR heeft in een rapport van 22 september 2015 geconstateerd dat de MPPS efficiëntie van de geteste filters minder dan 85% is.
2.16.
Dyson heeft BSH op 20 oktober 2015 bericht dat zij haar in verband met de volgens Dyson oneerlijke handelspraktijken - bestaande uit de onjuiste weergave van de energie-efficiëntie en de reinigingsprestaties op tapijt, alsmede de onjuiste aanduiding van het in de stofzuigers aangebrachte filter als HEPA-filter - in kort geding zou dagvaarden waarbij vorderingen zouden worden ingesteld kort gezegd ter bescherming van de concurrentiepositie van Dyson.
2.17.
BSH heeft de (prestaties van de) stofzuigers in de periode tot aan de zitting zelf getest, alsmede door VDH Prüf- und Zertifizierungsinstitut (hierna VDE) en Wessel-Werk Entwicklung (hierna Wessel) laten testen. BSH heeft de testresultaten van zichzelf d.d. 27 en 28 oktober 2015, van VDH d.d. 29 oktober 2015 en 2 november 2015 en van Wessel van 29 oktober 2015 als producties 10 tot en met 15 in het geding gebracht. Zij heeft daarnaast een rapport van het Duitse testinstituut Blankenberg als productie 17 overgelegd waarin testresultaten van het in de VSQ en BGL8520 ingebouwde filter zijn vastgelegd.

3.Het geschil

3.1.
Dyson vordert samengevat en na vermeerdering van eis - dat BSH wordt veroordeeld - op straffe van verbeurte van dwangsommen -
1. zich met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te onthouden van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven misleidende handelspraktijken en vergelijkbaar onrechtmatig handelen jegens Dyson waaronder in ieder geval het in reclame-uitingen over de stofzuigers stellen dat zij:
  • een EU-Energielabel mogen voeren met aanduiding van klasse A voor reinigingsprestaties op tapijt en energie-efficiëntie;
  • een AAAA klassering hebben;
  • de hoogste classificatie A hebben in elke klasse;
  • de beste score hebben op harde vloer en tapijt;
  • reinigingsklasse A hebben op tapijt;
  • zijn voorzien van een HEPA-filter;
2. een rectificatie op haar websites te plaatsen met de in het petitum van de dagvaarding genoemde inhoud;
3. aan al haar professionele afnemers een brief te zenden met de in het petitum van de dagvaarding genoemde inhoud, onder toezending aan de raadsman van Dyson van een kopie van al deze brieven en van een door een registeraccountant opgestelde schriftelijke rapportage waarin wordt verklaard dat alle professionele afnemers ook daadwerkelijk een afschrift van de brief hebben ontvangen.
een en ander met veroordeling van BSH in de proceskosten.
3.2.
Dyson legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. BSH handelt op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo. 6:193 BW en 6:194 BW jegens Dyson onrechtmatig door op de VSQ en de BGL8520, alsmede op twee andere modellen van de Bosch In’Genius en in reclame-uitingen onjuiste mededelingen te doen over de technische kwaliteiten van deze stofzuigers. Uit de onderzoeken die Dyson heeft laten verrichten blijkt dat de stofzuigers de toegedichte A-score op het gebied van energie efficiëntie en reiniging op tapijt niet kunnen waarmaken. Ook voldoet het in de stofzuigers aangebrachte filter niet aan de vereisten neergelegd in de HEPA-norm om als HEPA-filter te mogen worden aangemerkt.
Naarmate de stofzak zich vult, neemt het energieverbruik van de stofzuiger drastisch toe (van een B bij een lege stofzak naar een F met een volle zak). De Stofzuigerverordening bevat een lacune omdat met het gevuld raken van de stofzak gedurende het zuigen in de voorgeschreven meet- en berekeningsmethodes geen rekening wordt gehouden. Er is regelgeving onderweg die deze lacune zal opvullen. Ondertussen blijkt uit de testresultaten dat de stofzuigers ook met een lege stofzak niet de gestelde A-score behalen. Dat de behaalde B-score binnen de zogenoemde controletolerantie van de A-score valt is irrelevant, aangezien die tolerantie enkel geldt voor de autoriteiten die de stofzuigers testen. In kort geding dient bij de beoordeling of een stofzuiger een A-score rechtvaardigt te worden aangesloten bij de maatstaf die voor de fabrikanten van de stofzuiger geldt. Verder geldt dat ook als het BSH is toegestaan de stofzuigers met een lege stofzak te testen en daarmee een A-score is behaald, of een resultaat dat een A-score rechtvaardigt, dit onverlet laat dat BSH consumenten dient te wijzen op het oplopend energieverbruik naarmate de stofzak voller raakt. Consumenten worden door het A-label ten onrechte in de veronderstelling gebracht dat het energieverbruik van de stofzuigers bij het gebruik gelijk blijft. Dat is echter, anders dan bij de stofzuigers van Dyson, niet het geval.
Uit de onderzoeken blijkt voorts dat de prestaties bij de reiniging van tapijt geen A-score rechtvaardigen en dat de in de stofzuigers aangebrachte filters niet voldoen aan de hoge eisen die de HEPA-norm aan een filter stelt om als HEPA-filter te mogen worden aangemerkt. De tests zijn uitgevoerd door gerenommeerde onafhankelijke testlaboratoria en hetgeen BSH tegen de restresultaten heeft ingebracht is onvoldoende om deze terzijde te kunnen stellen.
Door aan de stofzuigers betere eigenschappen toe te dichten dan zij werkelijk bezitten worden consumenten op oneigenlijke gronden bewogen tot een aankoop waarmee de concurrentiepositie van Dyson wordt geschaad. Dyson heeft daarmee een (spoedeisend) belang bij toewijzing van de vorderingen. Aldus, steeds, Dyson.
3.3.
BSH voert - samengevat - het volgende verweer. De Stofzuigerverordening verplicht fabrikanten stofzuigers die zijn uitgerust met een stofzak te testen met een lege stofzak. Dit is geen lacune in de regelgeving maar is bepaald om zoveel mogelijk te garanderen dat de resultaten reproduceerbaar en herhaalbaar zijn. Bij de beoordeling van de vraag of de door BSH aan de stofzuigers gegeven A-score op het gebied van energie-efficiëntie terecht is, dienen in dit kort geding dezelfde criteria te worden gehanteerd als door de onderzoekslaboratoria die in opdracht van Dyson hebben getest of deze score terecht is. De stofzuigers vallen bij een lege stofzak met een B-score binnen de controletolerantie. De A-score voor energie-efficiëntie is daarmee gerechtvaardigd. BSH betwist dat zij op grond van nationale wetgeving desondanks gehouden zou zijn consumenten te wijzen op het oplopend energieverbruik gedurende het gebruik van de stofzuigers.
Voor wat betreft de gemeten prestaties op tapijt bestrijdt BSH dat de tests zijn uitgevoerd conform de bepalingen in de Stofzuigernorm. Anders dan in de Stofzuigernorm is bepaald heeft IBR niet voorafgaand aan iedere test die zij met de VSQ en de BGL8520 heeft gedaan een meting verricht met een referentieapparaat. Zij heeft 9 cycli met beide stofzuigers verricht, maar slechts één meting gedaan met het referentie-apparaat en zij heeft de daaruit volgende correctiefactor onterecht toegepast op alle testcycli. Dat blijkt uit het feit dat de testresultaten voor wat betreft de opname van stof identiek zijn. Om dezelfde reden kan worden geconstateerd dat SLG van de 12 met de VSQ uitgevoerde cycli maar 4 metingen met het referentieapparaat heeft verricht en van de 12 cycli met de BGL8520 maar 8 metingen. Bovendien heeft zij nagelaten twee additionele tests uit te voeren, waartoe zij gehouden was aangezien de resultaten van de 3 verplichte testcycli zowel bij de VSQ als bij de BGL8520 meer dan 3% van elkaar verschilden. Nu de tests voor wat betreft de reinigingsprestaties op tapijt niet overeenkomstig de Stofzuigernorm zijn uitgevoerd, kunnen deze niet aan de stellingen van Dyson ten grondslag worden gelegd. Uit de door BSH, VDE en Wessel uitgevoerde tests blijkt dat de stofzuigers wél voldoen aan de Stofzuigernorm voor een A-score op energie-efficiëntie en reinigingsprestaties op tapijt.
Wat betreft het HEPA-filter heeft IBR de parameters van de Stofzuigernorm vermengd met de parameters van de HEPA-norm. Zij is uitgegaan van de reguliere luchtverplaatsing in een stofzuiger (28 liter per seconde), zoals in de Stofzuigernorm is voorgeschreven. Zij heeft evenwel als teststof de in de HEPA-norm voorgeschreven DEHS aerosols gebruikt. Deze deeltjes zijn veel zwaarder dan reguliere stofdeeltjes en zullen bij een hogere luchtverplaatsing sneller door een filter heen schieten. Op grond van de HEPA-norm dient een filter te worden getest met een luchtverplaatsing van 7 liter per seconde. Ook deze in opdracht van Dyson uitgevoerde test is dus niet correct uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn daarmee niet van waarde.
Op grond van het voorgaande bestaat geen reden aan te nemen dat BSH over haar stofzuigers misleidende of onjuiste (reclame)uitingen heeft gedaan zodat voor toewijzing van de vorderingen geen grond bestaat. Aldus, steeds, BSH.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter neemt de volgende overwegingen bij de beoordeling tot uitgangspunt. Dyson heeft haar vorderingen in de dagvaarding niet alleen tegen de VSQ en de BGL8520, maar ook tegen twee andere modellen van de Bosch In’Genius gericht. Aangezien SLG en IBR alleen de VSQ en de BGL8520 hebben getest, heeft Dyson er ter zitting mee ingestemd dat het geschil tot die twee modellen wordt beperkt. Daarmee ligt slechts met betrekking tot de VSQ en de BGL8520 voor of BSH misleidende mededelingen heeft gedaan die als onrechtmatig jegens Dyson kunnen worden aangemerkt. De vorderingen van Dyson zullen worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 6:162 BW jo 6:194 BW. Voor zover Dyson haar stelling dat BSH onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld heeft gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 6:193a tot en met 6:193j BW, die een implementatie betreffen van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken (nr. 2005/29/EG; richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 11 mei 20015 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt), is die stelling ongegrond nu Dyson geen consument is.
4.2.
Uit artikel 6:194 BW vloeit voort dat het BSH verboden is in het openbaar mededelingen te doen over haar stofzuigers indien deze in een of meer opzichten misleidend zijn, onder meer ten aanzien van de eigenschappen en gebruiksmogelijkheden van die stofzuigers. Dyson heeft gesteld dat dit het geval is voor wat betreft de energie-efficiëntie, de reinigingsprestaties op tapijt en de kwaliteit van het filter van de VSQ en de BGL8520. De door de VSQ en BGL8520 gestelde A-score voor reinigingsprestaties op harde vloeren en stofuitstoot is niet betwist en blijft dus verder buiten beschouwing. Artikel 6:195 BW bepaalt verder dat de bewijslast ter zake de juistheid en volledigheid van de feiten die in een mededeling zoals bedoeld in artikel 6:194 BW zijn vervat op degene rust die de inhoud en inkleding van de mededeling geheel of ten dele heeft bepaald. Niet in geschil is dat BSH voor de reclame-uitingen ter zake de VSQ en de BGl8520 verantwoordelijk is. Niet iedere betwisting van de juistheid van de reclame-uitingen van BSH door, in casu, Dyson leidt er echter toe dat zij de juistheid daarvan dient aan te tonen. Daartoe is vereist, ook in kort geding, dat Dyson haar stelling dat BSH misleidende mededelingen heeft gedaan voldoende motiveert. In dit geval heeft Dyson zich ter onderbouwing van haar stelling gebaseerd op de door SLG en IBR opgestelde rapportages. Ter beoordeling ligt derhalve ten eerste voor of deze rapporten kunnen dienen als een feitelijke onderbouwing van de stellingen van Dyson.
4.3.
De gegrondheid van de in de rapportages van SLG en IBR getrokken conclusies zullen worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm, die rechtstreeks toepasselijk zijn in de Nederlandse rechtsorde. Deze regelgeving, die mede is ingegeven om de consumenten in staat te stellen een geïnformeerde keuze te maken in het aanbod van stofzuigers, verplicht leveranciers en handelaars het EU-energielabel op in de Europese Unie in de handel gebrachte stofzuigers te gebruiken overeenkomstig de daaraan in de Stofzuigerverordening gestelde eisen en de stofzuigers te testen met inachtneming van de Europese normen en methoden. Deze normen en methoden zijn (onder andere) in de Stofzuigernorm uiteengezet. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stofzuigernorm de geldende EU-norm is aan de hand waarvan de prestaties van een stofzuiger dienen te worden beoordeeld.
4.4.
Een van de uitgangspunten van de Stofzuigernorm is dat een stofzuiger die is uitgerust met stofzak, met een lege stofzak dient te worden getest. Dat de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm, zoals Dyson heeft gesteld, in dit verband een lacune bevat door in de te hanteren meet- en berekeningsmethodes geen rekening te houden met het feit dat de stofzak zich tijdens het gebruik vult, hetgeen een negatief effect heeft op de zuigkracht dan wel het energieverbruik, is niet aannemelijk. Zoals BSH terecht heeft aangevoerd is een belangrijk uitgangspunt van de Stofzuigernorm dat de meet- en berekeningsmethodes die worden gehanteerd om de prestaties van een stofzuiger vast te stellen reproduceerbaar zijn. Reproduceerbare meet- en berekeningsmethodes bewerkstelligen immers dat de door de fabrikanten behaalde resultaten kunnen worden gecontroleerd, hetgeen de betrouwbaarheid van de resultaten ten goede komt. Om aan dat belang tegemoet te komen voorziet de Stofzuigernorm in zoveel mogelijk vaste parameters. Een daarvan is dat een stofzuiger die met een stofzak is uitgerust met een lege stofzak moet worden getest. Gelet op het voorgaande duidt deze verplichting voorshands niet op een lacune in de regelgeving, maar op een bewuste keuze ter bevordering van de reproduceerbaarheid en daarmee van de betrouwbaarheid van de testresultaten. Mede gelet hierop heeft Dyson niet aannemelijk gemaakt dat de Stofzuigerverordening in dit verband zal worden gewijzigd, zodat daarmee geen rekening zal worden gehouden.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door BSH aan de VSQ en BG8520 gegeven A-score op het gebied van energie-efficiëntie en reiniging op tapijt op grond van de Stofzuigerverordening en Stofzuigernorm gerechtvaardigd is, wanneer zij de bij een A-score behorende prestaties met een lege stofzak leveren. Een verder twistpunt tussen partijen is of bij de boordeling of de testresultaten de aan de VSQ en BGL8520 gegeven A-scores rechtvaardigen dient te worden uitgegaan van de controletoleranties of de (strengere) toleranties die voor de fabrikanten gelden. Uit bijlage 7 bij de Stofzuigerverordening volgt dat de controletoleranties, zoals onderaan de testresultaten van SLG en IBR weergegeven, uitsluitend betrekking hebben op de controle van de door de autoriteiten van de lidstaten gemeten parameters. De gedachte daarachter is kennelijk dat bij de controle van de door de fabrikant gestelde prestaties nooit geheel dezelfde testomstandigheden kunnen worden nagebootst, zodat enige afwijking in de resultaten nimmer kan worden uitgesloten. De bepaling is niet geschreven voor concurrenten van de fabrikant. Niet aannemelijk is evenwel dat een concurrent of een andere belanghebbende anders dan de autoriteiten van een lidstaat wél in staat is de testomstandigheden waaronder de fabrikant de stofzuiger heeft getest volledig te reproduceren. Bij de beoordeling in rechte van de in opdracht van Dyson door SLG en IBR verrichte tests zal dan ook worden uitgegaan van dezelfde controletoleranties die voor de autoriteiten van de lidstaten gelden.
4.6.
Uit de door SLG en IBR verkregen testresultaten van de VSQ en de BGL8520 blijkt dat deze modellen met een lege stofzak op het gebied van energie-efficiëntie weliswaar een ‘B’ scoren, maar dat het resultaat valt binnen de controletolerantie voor een ‘A’-score. Dat betekent dat de rapporten van SLG en IBR niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de stelling van Dyson dat een A-score voor de energie-efficiëntie van de VSQ en de BGL8520 een misleidende mededeling is als bedoeld in artikel 6:194 BW. De stelling van Dyson dat BSH, ondanks dat de VSQ en BGL 8520 vallen binnen de in de Stofzuigernorm gestelde controletoleranties voor een A-score, gehouden is in haar reclame-uitingen te melden dat het energieverbruik tijdens het gebruik (drastisch) oploopt wordt niet gevolgd. Artikel 6:194 BW legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de fabrikant van stofzuigers geen verdergaande mededelingsplicht op, omtrent hetgeen zij over de aard of technische specificaties van een stofzuiger dient te vermelden dan waartoe zij op grond van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm gehouden is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inherent aan het maken van reclame is dat de aandacht mag worden gevestigd op de pluspunten van een product terwijl eventuele minpunten van een product in zekere mate onderbelicht mogen blijven. In het licht van het voorgaande ligt het dan ook eerder op de weg van Dyson om het feit dat het energieverbruik van haar (stofzakloze) stofzuiger tijdens het gebruik gelijk blijft als concurrerend element in haar eigen reclame-uitingen te presenteren dan dat zij probeert BSH te dwingen haar reclame-uitingen aan te passen op een wijze die niet met de Nederlandse wet en Europese regelgeving in overeenstemming is.
4.7.
Voor wat betreft de reinigingsprestaties op tapijt scoort de VSQ bij SLG en IBR gemiddeld een ‘C’ en de BGL8520 bij SLG gemiddeld een ‘C’ en bij IBR gemiddeld een ‘B’, welke laatste score buiten beschouwing zal worden gelaten nu deze binnen de controletolerantie valt. BSH heeft aangevoerd dat de tests door SLG en IBR niet zijn uitgevoerd conform de in de Stofzuigernorm voorgeschreven meet- en berekeningsmethodes. Dit verweer wordt gevolgd. In de Stofzuigernorm is bepaald dat een tapijt voorafgaand aan elke test met een bepaalde stofzuiger steeds met een referentieapparaat moet worden getest. IBR heeft drie modellen van de VSQ en drie modellen van de BGL8520 getest, steeds op hetzelfde type tapijt. Uit de resultaten blijkt dat het percentage
relative dust pick-up “reference cleaner” / RSB gemin alle gevallen identiek is. Daaruit leidt BSH af dat IBR maar één meting met een referentieapparaat heeft verricht, te weten voorafgaand aan alle tests met de VSQ en de BGL8520.
SLG heeft eveneens drie modellen van de VSQ en BGL8520 getest, maar dan steeds op twee verschillende types tapijt. Uit de resultaten blijkt dat bij de VSQ het percentage
RSB gemper tapijt identiek is. Bij de BGL8520 is het percentage van de tweede en de derde cyclus per tapijt identiek. Uit deze testresultaten heeft BSH afgeleid dat SLG met betrekking tot de VSQ per tapijttype maar één meting met een referentieapparaat heeft verricht, en met betrekking tot de BGL8520 maar twee metingen per tapijttype heeft verricht, daar waar dit in alle gevallen elke keer had moeten plaatsvinden. Daarnaast heeft BSH erop gewezen dat de door SLG uitgevoerde testcycli meer dan 3% van elkaar afwijken in welk geval de Stofzuigernorm voorschrijft dat twee additionele cycli moeten worden uitgevoerd, hetgeen niet is gebeurd. Dyson heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat zowel IBR als SLG de tests voor wat betreft de reinigingsprestaties van de VSQ en de BGL8520 op tapijt niet conform de in de Stofzuigernorm vastgestelde meet- en berekeningsmethodes hebben uitgevoerd. Daarmee kunnen de door SLG en IBR gemeten C-scores op dit gebied voorshands niet ten grondslag worden gelegd aan de stelling van Dyson dat de reclame-uitingen van BSH in dit kader een misleidend karakter hebben.
4.8.
Dyson heeft ten slotte gesteld dat het door BSH in de VSQ en BGL8520 geplaatste filter onvoldoende absorberend is om als HEPA-filter te worden aangemerkt, waartoe zij heeft verwezen naar de resultaten van de door IBR uitgevoerde tests.
In dit verband is bij de beoordeling van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen het testen van de stofuitstoot van een gehele stofzuiger, welke plaatsvindt op grond van de in de Stofzuigernorm vastgestelde meet- en berekeningsmethodes, en het testen van een filter om te beoordelen of dat filter als HEPA-filter mag worden aangeduid. Bij de laatste test dient te worden gemeten aan de hand van de in de HEPA-norm vastgestelde meet- en berekeningsmethodes. Deze methodes wijken onder andere af van de in de Stofzuigernorm vastgestelde methodes doordat met een afwijkende, zwaardere teststof wordt gewerkt en om die reden met een reguliere luchtverplaatsing van 7 liter per seconde moet worden getest, in tegenstelling tot de luchtverplaatsing waarbij op grond van de Stofzuigernorm moet worden getest (28 liter per seconde). Uit het testrapport van IBR blijkt dat zij enerzijds als teststof de op grond van de HEPA-norm voorgeschreven (zwaardere) DEHS-aerosols heeft gebruikt, maar anderzijds de test heeft uitgevoerd bij de op grond van de Stofzuigerverordening voorgeschreven luchtverplaatsing van 28 liter per seconde. Dyson heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat het hanteren van een zwaardere teststof bij een hogere luchtverplaatsing een negatief effect heeft op het absorberende vermogen van het filter. Nu de test derhalve noch voldoet aan de in de HEPA-norm voorgeschreven meet- en berekeningsmethodes, noch aan die van de Stofzuigernorm, terwijl niet valt vast te stellen wat de resultaten zouden zijn indien de test wél conform de meet- en berekeningsmethodes van één van deze normen zou zijn uitgevoerd, kan de test reeds om deze reden niet dienen als grondslag voor de stelling van Dyson dat het in de VSQ en BGL8520 aangebrachte filter niet als HEPA-filter mag worden aangemerkt.
4.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat Dyson haar stelling dat BSH voor over de energie-efficiëntie, de reinigingsprestaties op tapijt en (de aanduiding van) het filter in haar reclame-uitingen misleidende mededelingen heeft gedaan als bedoeld in artikel 6:194 BW niet, althans onvoldoende met betrouwbare meetgegevens heeft gemotiveerd. Daarmee is, zonder dat aan een bespreking van de door BSH overgelegde testrapporten wordt toegekomen, onvoldoende aannemelijk dat BSH onrechtmatig jegens Dyson heeft gehandeld. Alle vorderingen van Dyson stuiten daarop af.
4.10.
Dyson zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BSH worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Dyson in de proceskosten, aan de zijde van BSH tot op heden begroot op € 1.429,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: