ECLI:NL:RBAMS:2015:9651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
HA ZA 15-637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in vennootschapsrechtelijke geschil tussen aandeelhouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een vennootschapsrechtelijk geschil tussen verschillende aandeelhouders van een besloten vennootschap. Eiseressen, bestaande uit drie besloten vennootschappen en een stichting, vorderden een voorlopige voorziening om gedaagde te verplichten mee te werken aan de aanhouding van een procedure bij een andere rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de situatie zich niet voordeed waarin de voortzetting van de oudste procedure onrechtmatig zou zijn, en wees de vordering van eiseressen af. De rechtbank overwoog dat eiseressen ontvankelijk waren in hun vordering, maar dat de door hen geschetste situatie niet voldoende onderbouwd was om in te grijpen in de aanhangige Uittredingsprocedure. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging reeds in de Uittredingsprocedure was gemaakt en dat eiseressen hun stellingen daar hadden kunnen inbrengen. De vorderingen van eiseressen werden integraal afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/590366 / HA ZA 15-637
Vonnis in incident van 23 december 2015
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiser sub 1] ,gevestigd te [plaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de stichting
[eiser sub 3],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. M.J. Geus te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden genoemd en gezamenlijk [eisers gezamenlijk] Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een provisionele voorziening, met producties,
  • de akte uitlating domiciliekeuze zijdens [eisers gezamenlijk] , met één productie,
  • de conclusie van antwoord in (i) het incident tot het treffen van een provisionele voorziening en (ii) de hoofdzaak, met producties;
  • het proces-verbaal van het op 6 november 2015 gehouden pleidooi en de daarin genoemde processtukken,
  • de (fax)brief van 13 november 2015 van mr. Pors, waarin hij te kennen geeft dat [naam 1] uitsluitend ter zitting is verschenen als statutair bestuurder van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[eiser sub 2] is een houdstermaatschappij die in 1995 is opgericht door onder anderen [naam 1] en [gedaagde] . De ondernemingsactiviteiten van [eiser sub 2] zijn ondergebracht in verschillende deelnemingen, hierna de [groep] . Vanuit een aantal groepsmaatschappijen van de [groep] worden onder meer [...]
2.2.
Sinds 1995 participeren [gedaagde] en [naam 1] in het aandelenkapitaal van [eiser sub 2] . Vanaf 2005 hield [gedaagde] 20% en [naam 1] , via [eiser sub 1] , 80% van de aandelen in [eiser sub 2] .
2.3.
Een van de deelnemingen van [eiser sub 2] is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] biedt [...] aan. Zij betrekt de door haar voor het aanbieden van haar diensten benodigde [...] bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), op basis van [...] tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] onder meer de [...] afspraak – samengevat weergegeven – dat [bedrijf 2] geen aanspraak maakt op het normaal door haar bedongen recht [...] ieder kalenderjaar een verklaring van de met de opstelling van de jaarrekening belaste accountant aan [bedrijf 2] stuurt [...] inhoud van deze brief is niet aan inhoudelijke eisen gebonden.
In de jaarlijks afgegeven verklaring staan een aantal vragen over [bedrijf 1] en de antwoorden daarop vermeld. Tot de gestelde vragen behoren de volgende:
[...]
[...]
2.4.
Tot 2010 heeft [gedaagde] actief meegewerkt binnen (een van de deelnemingen van) de [groep] . Bij e-mailbericht van 3 maart 2010 heeft [gedaagde] aan [naam 1] bericht zijn actieve bemoeienis binnen de [groep] te willen staken en slechts als aandeelhouder verder te willen gaan. Op 8 september 2010 heeft [gedaagde] [naam 2] schriftelijk gevolmachtigd om – kort gezegd – namens hem op te treden in kwesties aangaande de [groep] .
2.5.
[naam 1] heeft vervolgens een management participatieplan uitgewerkt om goede managers aan te trekken. Dat plan had tot doel om goed functionerende managers binnen de [groep] in staat te stellen om als certificaathouders via de [eiser sub 3] te participeren in de [groep] . Daarbij was een herstructurering van de aandelen [eiser sub 2] voorzien. Deze herstructurering zou onder meer bestaan uit omzetting van de aandelen [eiser sub 2] in 89,01% preferente aandelen en 10,99% gewone aandelen. Verder zouden nieuwe, gewone aandelen worden uitgegeven.
2.6.
De voorgestelde statutenwijziging, waarbij het aandelenkapitaal van [eiser sub 2] werd omgezet in gewone en preferente aandelen, is vastgesteld en goedgekeurd in de AVA van 30 maart 2011. Bij deze vergadering was mr. Rumora-Scheltema aanwezig als gemachtigde van [gedaagde] . Zij heeft zich onthouden van stemming, nadat [notaris] in antwoord op een vraag van mr. Rumora-Scheltema had verklaard dat bij dit voorstel geen sprake was van enige verwatering van het belang van [gedaagde] , en dat [gedaagde] met deze statutenwijziging een belang van 20% bleef behouden.
2.7.
Op 16 januari 2012 heeft het bestuur van [eiser sub 2] besloten tot uitgifte van 1.665.000 nieuwe gewone aandelen in het kapitaal van [eiser sub 2] aan [eiser sub 1] . Verder is in dit bestuursbesluit onder meer besloten tot uitsluiting van het voorkeursrecht van bestaande aandeelhouders. Het besluit is op 11 december 2012 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
2.8.
Als gevolg van de doorgevoerde herstructurering en de uitgave van de nieuwe aandelen is thans 84,4% van het normale aandelenkapitaal van [eiser sub 2] in handen van [eiser sub 1] , 4,6% in handen van [gedaagde] en 11% in handen van de [eiser sub 3] . Daarnaast is 80% van het preferente aandelenkapitaal in handen van [eiser sub 1] en 20% in handen van [gedaagde] .
2.9.
In de zomer van 2011 heeft [gedaagde] zijn belang in [eiser sub 2] voor een bedrag van € 6,2 miljoen aangeboden aan [eiser sub 1] . [eiser sub 1] is niet tot aankoop van de aandelen overgegaan.
2.10.
Bij dagvaarding van 2 augustus 2013 is [gedaagde] bij de rechtbank Noord-Holland een uittredingsprocedure als bedoeld in artikel 2:343 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) gestart, waarin hij vordert [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot overname van zijn aandelen in [eiser sub 2] tegen een door de rechtbank vast te stellen prijs (hierna: de Uittredingsprocedure). Aan deze vordering heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat zijn belang in [eiser sub 2] is verwaterd als gevolg van de herstructurering van de aandelen [eiser sub 2] en de uitgifte van nieuwe gewone aandelen, alsmede dat hem als aandeelhouder informatie is onthouden. Volgens [gedaagde] misbruikt [eiser sub 1] haar positie als meerderheidsaandeelhouder van [eiser sub 2] om haar eigen belangen te dienen ten koste van die van [gedaagde] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben in die procedure verweer gevoerd.
2.11.
In december 2013 heeft [eiser sub 3] via [eiser sub 1] gewone aandelen in [eiser sub 2] verworven en certificaten van aandelen uitgegeven aan in totaal vier managers.
2.12.
Bij tussenvonnis van 9 juli 2014 (hierna: TV-I) heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat sprake is van een aantal, door de herstructurering mogelijk gemaakte beslissingen van [eiser sub 1] die ertoe hebben geleid dat [gedaagde] , zonder een rechtens te respecteren belang (gedeeltelijk) werd uitgesloten van toekomstige waardevermeerdering van [eiser sub 2] . De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [naam 1] [gedaagde] stelselmatig en zonder rechtvaardigingsgrond heeft onthouden van relevante informatie, naar aangenomen kan worden om [gedaagde] te beletten zich met succes te verzetten tegen genoemde ontwikkelingen. Naar het oordeel van de rechtbank Noord-Holland hebben deze gedragingen, die aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn toe te rekenen, [gedaagde] zodanig in zijn rechten en belangen geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij de uitkoopvordering van [gedaagde] zal toewijzen, en partijen geïnstrueerd zich uit te laten over een deskundigenonderzoek naar de waarde van de aandelen.
2.13.
[eiser sub 2] en [eiser sub 1] hebben verzocht tussentijds appel te mogen instellen van het vonnis van 9 juli 2014, maar dit verzoek is door de rechtbank Noord-Holland afgewezen. [eiser sub 2] en [eiser sub 1] hebben de rechtbank Noord-Holland tevens verzocht terug te komen van de bindende eindbeslissingen uit TV-I betreffende toewijzing van de uittredingsvordering. De rechtbank Noord-Holland is daarvan niet teruggekomen.
2.14.
Bij incidentele conclusie van 24 september 2014 heeft [eiser sub 3] de rechtbank Noord-Holland verzocht zich te mogen voegen in de Uittredingsprocedure, welk verzoek bij tussenvonnis van 5 november 2014 is toegewezen.
2.15.
Bij tussenvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland een deskundige benoemd en een onderzoek naar de waarde van de aandelen [eiser sub 2] bevolen per peildatum 15 januari 2012, de dag voor het besluit tot uitgifte van nieuwe aandelen. [eiser sub 2] en [eiser sub 1] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.16.
Bij beslagrekest van 29 juni 2015 heeft [gedaagde] aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland verlof gevraagd voor conservatoire beslaglegging ten laste van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] . Het verlof is [gedaagde] verleend. De vordering van [gedaagde] is daarbij, inclusief rente en kosten, begroot op [...].
2.17.
Op 30 juni 2015 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] conservatoir beslag laten leggen op (i) de aandelen van [eiser sub 1] in [eiser sub 2] , (ii) de certificaten van aandelen van [eiser sub 1] in [eiser sub 2] , (iii) de aandelen van [eiser sub 2] in [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), (iv) de vorderingen van [eiser sub 2] op [bedrijf 3] , (v) de vorderingen van [eiser sub 1] op [eiser sub 2] en (vi) de tegoeden van [eiser sub 1] bij vijf banken.
2.18.
Bij vonnis van 3 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam – op vodering van [eisers gezamenlijk] – de hiervoor onder 2.17 genoemde beslagen opgeheven.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert – samengevat – dat de rechtbank:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] door het instellen/handhaven van de Uittredingsprocedure in strijd heeft gehandeld met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid en/of misbruik heeft gemaakt van procesrecht en aldus onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade;
alsmede [gedaagde] veroordeelt tot:
II.
primair:het verlenen van medewerking aan doorhaling van de Uittredingsprocedure, met een verbod tot het opnieuw entameren van een dergelijke procedure;
III.
subsidiair:het intrekken en ingetrokken houden van zijn vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring in de Uittredingsprocedure;
IV. geheimhouding, als hierna beschreven onder 4.1 onder III;
V. het doen van opgave, als hierna beschreven onder 4.1 onder IV;
een en ander te vermeerderen met dwangsommen, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot:
VI. betaling van schadevergoeding en proceskosten.

4.De vorderingen in het incident

4.1.
[eisers gezamenlijk] vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I.
primair:om binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het aanhouden en aangehouden houden van de Uittredingsprocedure middels een verwijzing van die zaak naar de parkeerrol;
II.
subsidiair:om zijn vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de Uittredingsprocedure in te trekken;
III. tot onmiddellijke geheimhouding van inhoud en strekking van alle processtukken inclusief producties in de Uittredingsprocedure en de onderhavige zaak inclusief alle daarin gewezen en nog te wijzen gerechtelijke uitspraken, alsmede al hetgeen hem als minderheidsaandeelhouder van [eiser sub 2] over [eiser sub 2] , [naam 1] , [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , de houders van certificaten van aandelen [eiser sub 2] en alle aan [eiser sub 2] en [eiser sub 1] gelieerde rechtspersonen ter kennis is en nog zal worden gebracht;
IV. tot het doen van opgave aan [eisers gezamenlijk] binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis van alle personen die [gedaagde] tot het moment van ontstaan van deze verplichting tot het doen van opgave heeft geïnformeerd omtrent het bestaan en/of de inhoud van de Uittredingsprocedure, daaronder begrepen processtukken inclusief producties en correspondentie zoals uitgewisseld in het kader van de Uittredingsprocedure, alsmede tot het doen van een volledige opgave omtrent de inhoud van deze mededelingen;
V. tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ad:
 telkens € 10 miljoen bij ieder niet of niet volledig voldoen aan de onder I en II bedoelde veroordelingen, en;
 telkens € 6 miljoen bij ieder niet of niet volledig voldoen aan de onder III en IV bedoelde veroordelingen;
althans tot betaling van andere in goede justitie te bepalen dwangsommen;
VI. tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten, aan de zijde van [eisers gezamenlijk] in het incident.
4.2.
[eisers gezamenlijk] grondt haar vorderingen op artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). [eisers gezamenlijk] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] door het instellen/handhaven van de Uittredingsprocedure handelt in strijd met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW) en misbruik van procesrecht maakt (artikel 3:13 BW). Volgens [eisers gezamenlijk] wegen de belangen van [gedaagde] bij de Uittredingsprocedure niet op tegen de belangen van [eisers gezamenlijk] en heeft [gedaagde] daarvan bij zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven. Verder stelt [eisers gezamenlijk] dat [gedaagde] de rechtbank Noord-Holland op minimaal vijftien punten bewust en aantoonbaar onjuist heeft voorgelicht en daarmee in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rv.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

Nietigheid dagvaarding

5.1.
[eisers gezamenlijk] heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 6 juli 2015 gedagvaard tegen de roldatum van 15 juli 2015. De dagvaarding is betekend aan het adres van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), omdat [gedaagde] volgens [eisers gezamenlijk] aldaar woonplaats heeft gekozen. [gedaagde] stelt dat van een woonplaatskeuze aan het adres van [naam 2] geen sprake is. Aangezien [gedaagde] woonachtig is in de [land] had de dagvaarding op een termijn van drie maanden betekend moeten worden (artikel 115 lid 2 Rv) aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie (artikel 55 Rv). Nu dit niet is gebeurd, is de dagvaarding nietig, aldus [gedaagde] .
5.2.
Anders dan [eisers gezamenlijk] betoogt, bevat de volmacht die [gedaagde] op 8 september 2010 aan [naam 2] heeft verleend geen woonplaatskeuze in de zin van artikel 1:15 BW. In de volmacht wordt geen plaats aangewezen als woonplaats van [gedaagde] , maar worden slechts bepaalde bevoegdheden toegekend aan [naam 2] . De door [eisers gezamenlijk] aangevoerde omstandigheden, die erop neerkomen dat [naam 2] ook feitelijk als gevolmachtigde van [gedaagde] is opgetreden, maken niet dat [eisers gezamenlijk] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat in de volmachtverlening een woonplaatskeuze besloten lag.
5.3.
Hoewel de dagvaarding dus niet is uitgebracht conform de daarvoor geldende voorschriften, wordt het beroep van [gedaagde] op nietigheid van de dagvaarding verworpen. [gedaagde] is door de gebreken in de dagvaarding niet onredelijk in zijn belangen geschaad, nu hij alsnog in de procedure is verschenen en zijn verweer tegen de vorderingen van [gedaagde] aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt (art. 122 Rv).
Ontvankelijkheid [eisers gezamenlijk]
5.4.
[gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer aan dat [eisers gezamenlijk] niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat sprake is van een verkapt hoger beroep en/of [eisers gezamenlijk] misbruik maakt van procesrecht. Dit verweer faalt. Vooropgesteld wordt dat [eisers gezamenlijk] niet vordert dat een oordeel wordt gegeven over de vraag of sprake is van benard aandeelhouderschap, welke vraag in de Uittredingsprocedure aan de orde is (geweest). Inzet van onderhavige procedure is de stelling van [eisers gezamenlijk] dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze procedeert in de Uittredingsprocedure, onder meer door de rechtbank Noord-Holland onjuist voor te lichten.
De situatie kan zich voordoen dat in een procedure niet (meer) kan worden ingebracht dat een procespartij de rechtbank onjuist heeft voorgelicht en dat daardoor een eindvonnis zal worden gewezen op grond van onjuiste feiten en omstandigheden, waardoor mogelijk schade zal ontstaan. In die situatie is voorstelbaar dat een partij, teneinde de schade te beperken, via een andere procedure aan de rechter ter toetsing voorlegt dat onverkorte voortzetting van de oudste procedure op basis van onware feitelijke stellingen onrechtmatig is. [eisers gezamenlijk] kan dus in zoverre worden ontvangen in haar vorderingen.
5.5.
Aan het betoog van [eisers gezamenlijk] dat sprake is van een ontoelaatbare onevenredigheid van belangen en dat [gedaagde] zich onvoldoende door de belangen van de [groep] heeft laten leiden, gaat de rechtbank evenwel voorbij. [eisers gezamenlijk] stelt – samengevat – dat de Uittredingsprocedure de continuïteit van de [groep] bedreigt, terwijl [gedaagde] daartegenover geen belang heeft bij het te gelde maken van zijn aandelen. Voorts stelt [eisers gezamenlijk] dat [gedaagde] middels de Uittredingsprocedure een betere positie voor zichzelf probeert te creëren ten koste van andere aandeelhouders. Beoordeling van dit betoog vraagt
om een belangenafweging die reeds in de Uittredingsprocedure is gemaakt. Immers, bij de beoordeling of voortduring van aandeelhouderschap in redelijkheid kan worden gevergd, worden in beginsel alle betrokken belangen tegen elkaar afgewogen. [eisers gezamenlijk] heeft haar stellingen op dit punt ingebracht dan wel in kunnen brengen in de Uittredingsprocedure. Indien [eisers gezamenlijk] haar stellingen – om welke reden ook – daar niet heeft ingebracht, dient dit voor haar rekening te blijven. Voor zover [eisers gezamenlijk] het niet eens is met de uitkomst van de belangenafweging zoals de rechtbank Noord-Holland die heeft gemaakt, dient zij daarvan in hoger beroep te gaan. In de onderhavige procedure zal deze grondslag daarom niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Aanhouden Uittredingsprocedure / Intrekken vordering tot uitvoerbaar bij voorraad5.6. De vorderingen van [eisers gezamenlijk] hangen samen met de hoofdvorderingen en zijn gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Omdat gedurende het verloop van de onderhavige procedure de Uittredingsprocedure voortduurt en daarin vonnissen gewezen kunnen worden, die volgens [eisers gezamenlijk] op onjuiste feiten en omstandigheden zullen zijn gebaseerd en tot schade leiden, heeft [eisers gezamenlijk] voldoende belang bij haar vorderingen in incident. Derhalve moet de vraag worden beantwoord of de voorlopige beoordeling van de juridische merites van de zaak en een afweging van de materiële belangen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigen.
5.7.
Voor zover [eisers gezamenlijk] betoogt dat de vordering tot medewerking aan aanhouding van de Uittredingsprocedure reeds moet worden toegewezen, omdat de uitkomst van de onderhavige procedure van invloed kan zijn op de uitkomst van de Uittredingsprocedure, faalt dit betoog. Er is eerst grond om in te grijpen in de reeds aanhangige Uittredingsprocedure, wanneer sprake is van de situatie zoals hiervoor in 5.4 beschreven.
5.8.
Dat van een dergelijke situatie sprake is, is niet aannemelijk geworden. [eisers gezamenlijk] heeft haar stelling dat [gedaagde] de rechtbank Noord-Holland onjuist heeft voorgelicht slechts onderbouwd met de betwisting van de stellingen die [gedaagde] in de Uittredingsprocedure heeft ingenomen. Zo voert [eisers gezamenlijk] als misleidingen onder meer aan dat [gedaagde] (ten onrechte) heeft gesteld dat [eiser sub 1] misbruik maakt van haar meerderheidspositie, dat hij onvoldoende (tijdig) is geïnformeerd over de gevolgen van het management participatieplan en dat hem relevante informatie is onthouden. Deze vermeende en ook de overige vermeende misleidingen vormen in de kern het verweer zoals [eisers gezamenlijk] dat in de Uittredingsprocedure heeft gevoerd en/of had kunnen voeren. Dit maakt dat de stellingen waarmee [eisers gezamenlijk] haar vorderingen in de onderhavige zaak onderbouwt
uitsluitend vragen om een andere waardering van de door de rechtbank Noord-Holland vastgestelde feiten en omstandigheden. Dat [gedaagde] zijn vorderingen in strijd met artikel 21 Rv heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of had moeten kennen, volgt hieruit niet en is anderszins verder niet (onderbouwd) gesteld of gebleken.
5.9.
Ten aanzien van de vordering tot het intrekken van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt – naast het voorgaande – dat [eisers gezamenlijk] haar stellingen op dit punt reeds naar voren heeft gebracht in de Uittredingsprocedure en dat zij daartoe ook nu nog in de gelegenheid is. De rechtbank Noord-Holland heeft immers op dit punt nog geen beslissing genomen. Daarnaast biedt het bepaalde in artikel 351 Rv [eisers gezamenlijk] de mogelijkheid om in hoger beroep schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen. Dat de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad lopende de Uittredingsprocedure een risico vormt voor [eisers gezamenlijk] , zoals [eisers gezamenlijk] stelt, biedt geen grondslag om [gedaagde] te gebieden deze vordering in te trekken.
5.10.
De in 4.1 onder I en II genoemde vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
Geheimhoudingsplicht
5.11.
De vordering tot geheimhouding, zoals geformuleerd in 4.1 onder III zal eveneens worden afgewezen. [eisers gezamenlijk] stelt belang te hebben bij een gebod tot geheimhouding, omdat zij anders het risico loopt dat [bedrijf 2] van de procedures op de hoogte raakt en dit zal aangrijpen om [...]. Wat van dit betoog verder ook zij, gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] stappen heeft ondernomen om [bedrijf 2] te informeren over de lopende procedures tussen partijen. Evenmin is gebleken dat [gedaagde] andere bedrijfsgevoelige informatie openbaar heeft gemaakt. [gedaagde] heeft te kennen gegeven ook geen enkele intentie te hebben om informatie over de procedures of [eiser sub 2] openbaar te maken, omdat hij daarmee de waarde van zijn eigen aandelen zou aantasten. Uit het door [eisers gezamenlijk] als productie 19 overgelegde overzicht kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] die intentie wel heeft. De weigering van [gedaagde] om vertrouwelijkheid te betrachten, zoals in dat overzicht samengevat, ziet slechts daarop dat [gedaagde] niet wenst te worden beperkt in zijn recht om bepaalde bedrijfsgevoelige informatie te gebruiken in het geschil met [eisers gezamenlijk] en ziet niet op jegens derden te betrachten vertrouwelijkheid. Onder deze omstandigheden heeft [eisers gezamenlijk] onvoldoende belang bij haar vordering tot geheimhouding, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Opgave van personen
5.12.
Ook de vordering tot het doen van de opgave als omschreven in 4.1 onder IV zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat [gedaagde] betwist dat hij derden heeft geïnformeerd over de Uittredingsprocedure, geldt dat de gevorderde voorziening een voorlopig karakter ontbeert. Toewijzing ervan leidt immers ertoe dat [eisers gezamenlijk] de beschikking krijgt over de gevraagde gegevens, hetgeen bij het einde van de hoofdzaak niet weer ongedaan kan worden gemaakt. De door [eisers gezamenlijk] gevorderde voorlopige voorziening voldoet dus niet aan de voor toepassing van artikel 223 Rv geldende voorwaarden.
Dwangsom
5.13.
Aangezien de vorderingen genoemd in 4.1 onder III en IV zullen worden afgewezen, heeft [eisers gezamenlijk] geen belang meer bij de door haar gevorderde dwangsommen. De in 4.1 onder V genoemde vordering zal daarom ook worden afgewezen.
Slotsom
5.14.
De slotsom luidt dat de vorderingen van [eisers gezamenlijk] integraal worden afgewezen.
5.15.
[eisers gezamenlijk] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00).
5.16.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 904,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 januari 2016voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. W.A. Bree, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
Bij ontstentenis van de rechter die het vonnis heeft gewezen, is dit vonnis ondertekend door de rolrechter, mr. A.H.E. van der Pol.