ECLI:NL:RBAMS:2015:9645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
13/751753-15, 15/6013
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie had een vordering ingediend om een Europees aanhoudingsbevel (EAB) opnieuw in behandeling te nemen, nadat de rechtbank eerder op 26 mei 2015 de overlevering had toegestaan, maar de voorzieningenrechter te Den Haag op 4 juni 2015 de uitvoering van die uitspraak had verboden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een hernieuwde behandeling rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van de voorzieningenrechter enkel betrekking had op de feitelijke overlevering en niet op de ontvankelijkheid van de overlevering zelf. De officier van justitie had geen rechtens te respecteren belang bij een nieuwe uitspraak, aangezien de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter nog steeds van kracht was. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe vordering van de officier van justitie niet past binnen het stelsel van de OLW, waarin de rechtbank beslist over de toelaatbaarheid van de overlevering en de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de feitelijke overlevering. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751753-15
RK-nummer: 15/6013
Datum uitspraak: 18 december 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2015 door
de rechtbank Rome, Italië (Kabinet GIP)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] , [te plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 december 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van de rechtbank Rome van 26 januari 2015, met kenmerk: strafzaak nr. 5643/12 RGNR Parket van de Republiek bij de rechtbank Rome en nr. 2554/13 Algemeen Register GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Italië strafbare feiten.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank heeft op 26 mei 2015 de overlevering op grond van het hiervoor genoemde EAB reeds toegestaan. Op 4 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter te Den Haag de Staat verboden uitvoering te geven aan die uitspraak. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat die beslissing is genomen op onjuiste gronden. Het hoger beroep dat de officier van justitie tegen die beslissing heeft ingesteld zal enige tijd vergen. Hij heeft daarom opnieuw gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen.
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen rechtsregel aan een nieuwe behandeling in de weg staat. Hij heeft voorts, voor zover hier van belang, het volgende naar voren gebracht.
De voorzieningenrechter heeft de feitelijke overlevering verboden op grond van de overweging dat sprake is van een vervolging in Nederland omdat een doorzoeking heeft plaatsgevonden. Naar vaste jurisprudentie van de Internationale Rechtshulp Kamer levert een doorzoeking echter geen “vervolging” in de zin van artikel 36, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW op. Hier is pas sprake van na het uitbrengen van een dagvaarding of het indienen van een vordering inbewaringstelling. Als een land een rechtshulpverzoek aan Nederland richt voor een doorzoeking dat is per definitie sprake van onderzoek in twee landen naar dezelfde feiten. Dit betekent echter niet dat sprake is van vervolging in Nederland in vorenbedoelde zin. Met het opnieuw aanbrengen van deze vordering beoog ik een uitspraak te krijgen waarin de rechtbank het begrip “vervolging” als genoemd definieert.
4.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het opnieuw aanbrengen van hetzelfde EAB in strijd is met de beginselen van behoorlijke procesorde, onder meer vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en nu sprake is van détournement de pouvoir. Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. De officier van justitie wil een andere motivering van de rechtbank, terwijl de overlevering reeds is toegestaan. De voorzieningenrechter is de enige rechterlijke instantie die kan oordelen over de feitelijke overlevering. Een nieuwe uitspraak van de rechtbank vragen dient dan ook te worden gezien als een verkapt appel tegen een onwelgevallige beslissing van de voorzieningenrechter, aldus de raadsman die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering concludeert.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet in zijn vordering kan worden ontvangen en overweegt daartoe als volgt.
  • Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. De beslissing van de voorzieningenrechter kan niet als zodanig worden beschouwd, nu die beslissing slechts ziet op de feitelijke overlevering ex artikel 36 OLW en niet op de ontoelaatbaarheid van overlevering ingevolge artikel 9 OLW.
  • De officier van justitie heeft voorts geen rechtens te respecteren belang bij een nieuwe uitspraak van deze rechtbank. Met het nemen van een nieuwe beslissing waarin overlevering wordt toegestaan met een andere motivering wordt de beslissing van de voorzieningenrechter immers niet weggenomen of terzijde gesteld, het verbod van feitelijke overlevering blijft van kracht.
  • De nieuwe vordering tot het in behandeling nemen van eenzelfde EAB waarop reeds is beslist past niet in het stelsel van de OLW waarbij de rechtbank beslist over de toelaatbaarheid van de overlevering ingevolge de OLW en de voorzieningenrechter beslist over de rechtmatigheid van de feitelijke overlevering. Tegen die beslissing van de voorzieningenrechter is hoger beroep mogelijk, die de officier van justitie ook heeft ingesteld. Naast die procedure bestaat geen ruimte voor een afzonderlijke en hernieuwde toetsing door de Overleveringsrechter.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering ex artikel 23 van de OLW.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2015.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.