Op 26 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot woninginbraak. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 november 2015, waar de officier van justitie, mr. S.T.C. Bouhuijzen, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. S.C. van Bunnik, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 4 augustus 2015, samen met anderen, te hebben geprobeerd in te breken in een woning in Amsterdam. Ondanks dat niet kon worden vastgesteld welke dader welke handeling heeft verricht, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de feiten en omstandigheden van het delict en het gedrag van de verdachte en zijn mededaders.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met drie anderen, zich in de nacht van de inbraak in de buurt van de woning bevond en dat zij zich verdacht gedroegen. Getuigen hoorden geluiden van een inbraak en belden de politie, die de verdachten kort daarna aanhield. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot inbraak.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering werd gebracht op de straf.