ECLI:NL:RBAMS:2015:9643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
13/457275-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing wegens onvoltooid delict

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, heeft de rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van afpersing, waarbij de verdachte op of omstreeks 1 maart 2007 in Amsterdam met geweld en bedreiging met geweld een persoon zou hebben gedwongen tot de afgifte van een tas met daarin een spelcomputer. De rechtbank heeft op de zitting van 2 oktober 2015 het onderzoek ter terechtzitting gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. J. Huber, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. L.M. Ravestijn, aanwezig waren.

De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er geen toegang was tot bepaalde stukken en een getuige niet was gehoord. De rechtbank verwierp dit verweer, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad over de redelijke termijn en de geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

Bij de waardering van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat, zelfs als de ontbrekende bewijsstukken in belastende zin zouden worden aanvaard, er geen bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de dader gericht was op het verkrijgen van geld en niet op de spelcomputer, wat leidde tot de mogelijkheid van een onvoltooid delict. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. J.W. Moors als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/457275-07
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 oktober 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
J. Huber, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Ravestijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 maart 2007 te Amsterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot de afgifte van een (plastic) tas inhoudende een spelcomputer, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van voornoemde [persoon] heeft gericht.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdediging niet heeft kunnen beschikken over de stukken van de foslo-confrontatie, de getuige [getuige 1] niet is gehoord en sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Reeds op de terechtzitting van 9 mei 2014 heeft de rechtbank overwogen dat overschrijding van de redelijke termijn volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging leidt, maar bij de eventuele strafoplegging in aanmerking genomen dient te worden. Het feit dat de verdediging niet kan beschikken over stukken inzake de foslo-confrontatie en alsmede het gegeven dat een getuige niet is gehoord, maakt dit niet anders, nu dergelijke omissies slechts een rol zouden kunnen spelen bij de waardering van het bewijs. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de raadsvrouw van verdachte op de terechtzitting van 2 oktober 2015 afstand heeft gedaan van het horen van getuige [getuige 1] .
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank komt niet toe aan een weging van het bewijs en de eventuele consequenties van het ontbreken van de stukken inzake de foslo-confrontatie en de niet gehoorde getuige, nu zij, zelfs indien deze bewijsmiddelen in belastende zin zouden worden aanvaard, niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou kunnen komen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de aangifte is gebleken dat het opzet van de dader was gericht op het verkrijgen van geld en niet op de verkrijging van een Sony PSP-spelcomputer. Uit de verklaring van aangever blijkt immers dat de dader, nadat de dader een vuurwapen op het hoofd van aangever had gericht, heeft gezegd: “Geef me je geld”. Hoewel de dader vervolgens – nadat was gebleken dat de aangever naar eigen zeggen geen geld bij zich had – heeft gevraagd wat er in het plastic tasje zat dat aangever bij zich had, blijkt hieruit niet dat het opzet van de dader was gericht op het verkrijgen van de spelcomputer. Zonder te zeggen wat er in het plastic tasje zat heeft aangever namelijk het plastic tasje direct uit zijn jaszak gehaald en dat in het gezicht van de dader gegooid, waarna aangever snel de auto is uitgestapt en is weggerend. Nu de handelingen van de dader er op waren gericht geld te verwerven en hij met het plegen van het feit op geen enkel moment enig geldbedrag heeft verworven, is er mogelijk sprake van een onvoltooid delict, terwijl een voltooid delict ten laste is gelegd. Het feit dat de Sony PSP-spelcomputer in de auto is achtergebleven doet daar niet aan af.
De rechtbank acht, anders de officier van justitie, het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Beslissing ten aanzien van de benadeelde partij

Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.

6.Beslissing

Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. Moors, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.E.L. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2015.