ECLI:NL:RBAMS:2015:9514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
C/13/593334 / HA RK 15-273
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot goedkeuring fusie tussen twee stichtingen op basis van artikel 2:317 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2015 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot goedkeuring van een voorgenomen fusie tussen twee stichtingen, de verkrijgende stichting en de verdwijnende stichting. Het verzoek werd ingediend op basis van artikel 2:317 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De verkrijgende stichting had als doel het verlenen van zorg aan ouderen, terwijl de verdwijnende stichting zich richtte op de huisvesting van ouderen door het verhuren van aanleunwoningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fusie niet in het belang van de verdwijnende stichting kan worden geacht, aangezien deze stichting zou opgaan in de verkrijgende stichting, die haar statutaire doelstelling niet meer naleefde. De rechtbank oordeelde dat het opgaan in een stichting die niet in staat is haar doelstelling na te leven, strijdig is met het belang van de verdwijnende stichting. Hierdoor werd het verzoek tot goedkeuring van de fusie afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de stichtingen niet voldoende tegemoetkwamen aan de criteria van artikel 2:294 BW inzake statutenwijzigingen, wat ook bijdroeg aan de afwijzing van het verzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/593334 / HA RK 15-273
Beschikking van 22 december 2015
in de zaak van
1. de stichting
[verkrijgende stichting] (hierna de [verkrijgende stichting] of verkrijgende stichting),
gevestigd te [plaats] ,
2. de stichting
[verdwijnende stichting] (hierna: de [verdwijnende stichting] of verdwijnende stichting),
gevestigd te [plaats] ,
verzoeksters,
advocaat mr. S.M. Marges te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 10 september 2015;
- de brief met bijlagen van mr. M. Vrielink, kantoorgenoot van mr. Marges, ingekomen ter griffie op 23 september 2015;
- de brief van de griffier van 9 november 2015 waarin wordt verzocht nader toe te lichten hoe het bepaalde in artikel 2:294 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich verhoudt tot (het beoordelingskader van) het onderhavige verzoek;
- de brief met bijlage van mr. Marges, ingekomen ter griffie op 24 november 2015;
- het e-mailbericht van mr. Marges van 16 december 2015.
1.2.
Mr. Marges heeft schriftelijk te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling indien een dergelijke behandeling tot vertraging van de procedure zou leiden. Omdat dat laatste het geval is, is geen mondelinge behandeling bepaald.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden. Verzoeksters (hierna: de stichtingen) zijn van de beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.De feiten

2.1.
De [verkrijgende stichting] is op [datum] opgericht. De laatste statutenwijziging heeft op 26 november 2012 plaatsgevonden.
2.2.
De [verdwijnende stichting] is in [jaar] opgericht. De laatste statutenwijziging heeft op 26 november 2012 plaatsgevonden.
2.3.
Artikel 2 van de statuten van de [verkrijgende stichting] luidt:
“De stichting heeft ten doel het verlenen van zorg aan ouderen.
De stichting kan onder meer op de volgende wijzen haar doel nastreven:
1. door het exploiteren van een woonzorgcentrum;
2. door het verschaffen van zorg aan ouderen die niet in een door de stichting geëxploiteerd woonzorgcentrum, doch wel in de nabije omgeving daarvan woonachtig zijn;
3. door het verschaffen van zorg aan diegenen die tijdelijk in een door de stichting geëxploiteerd woonzorgcentrum verblijven;
4. door alle andere vormen van bijzondere zorg aan de hiervoor in dit artikel genoemde groep van ouderen;
5. het verstrekken van garanties de stichting te verbinden en activa te bezwaren ook zonodig ten behoeve van stichtingen waarmee de stichting is verbonden.”
2.4.
Artikel 14 van de statuten van de [verkrijgende stichting] luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“1. Deze statuten kunnen slechts worden gewijzigd door een besluit van de Directie, met dien verstande dat noch het doel als omschreven in artikel 2, noch de bestemming van een eventueel liquidatiesaldo als omschreven in artikel 14 lid 6 voor wijziging vatbaar is. Een dergelijk besluit van de Directie wordt genomen met vooraf verleende goedkeuring van de Raad van Toezicht en na ingewonnen advies van de Cliëntenraad (indien deze is ingesteld).
(…)
6. Een eventuele batig saldo na ontbinding zal worden besteed ten bate van een charitatief doel op het gebied van bejaardenzorg, welke instelling soortgelijke doelstellingen dient te hebben als van de stichting en een en ander met inachtneming van de voorschriften voor Algemeen Nut Beoogde Instellingen.”
2.5.
Artikel 2 van de statuten van de [verdwijnende stichting] luidt als volgt:
“1. Het doel van de stichting is te voorzien in de huisvesting van ouderen in Nederland en wel door het verhuren van aanleunwoningen gelegen in de nabijheid van een woonzorgcentrum voor ouderen en voorts al hetgeen in de ruimste zin met het vorenstaande verband houdt, daartoe behoort en/of daartoe bevorderlijk kan zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door de stichting en exploitatie van aanleunwoningen gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] bij het woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] .
3. De stichting is bevoegd tot het verstrekken van garanties de stichting te verbinden en activa te bezwaren ook zonodig ten behoeve van stichtingen waarmee de stichting is verbonden.”
2.6.
Artikel 13 van de statuten van de [verdwijnende stichting] luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“1. Deze statuten kunnen slechts worden gewijzigd door een besluit van de Directie, met dien verstande dat noch het doel als omschreven in artikel 2, noch de bestemming van een eventueel liquidatiesaldo als omschreven in lid 6 voor wijziging vatbaar is. Een dergelijk besluit van de Directie wordt genomen met de vooraf verleende goedkeuring van de Raad van Toezicht.
(…).
6. Een eventuele batig saldo na ontbinding zal worden besteed ten bate van een charitatief doel op het gebied van bejaardenzorg, welke instelling soortgelijke doelstellingen dient te hebben als van de stichting en een en ander met inachtneming van de voorschriften voor Algemeen Nut Beoogde Instellingen.”
2.7.
De [verkrijgende stichting] en de [verdwijnende stichting] zijn voornemens een juridische fusie aan te gaan. Het voorstel tot fusie is op 26 juni 2015 langs elektronische weg bij het handelsregister openbaar gemaakt. Van de nederlegging is op 30 juni 2015 aankondiging gedaan in het landelijk verspreide dagblad Trouw.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van de goedkeuring van het voorgenomen besluit tot fusie van de [verkrijgende stichting] met de [verdwijnende stichting] op grond van artikel 2:317 lid 5 BW. De stichtingen leggen het volgende aan hun verzoek ten grondslag.
3.2.
De stichtingen hebben het voornemen om met elkaar een juridische fusie aan te gaan, waarbij de [verkrijgende stichting] het vermogen van de [verdwijnende stichting] onder algemene titel zal verkrijgen en bij welke fusie de [verdwijnende stichting] zal ophouden te bestaan. De verkrijgende [verkrijgende stichting] heeft als doel het verlenen van zorg aan ouderen, hetgeen zij volgens haar statuten onder andere bewerkstelligt door het exploiteren van een woonzorgcentrum en het verschaffen van zorg aan ouderen die in de nabije omgeving van het woonzorgcentrum woonachtig zijn. De verdwijnende [verdwijnende stichting] heeft als doel te voorzien in de huisvesting van ouderen in Nederland door het verhuren van aanleunwoningen in de nabijheid van het woonzorgcentrum voor ouderen en wat daarmee verband houdt, hetgeen zij bereikt door exploitatie van een aanleunwoningen nabij het woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] . Het voordeel van de fusie is gelegen ineen betere bestuurbaarheid en een meer doorzichtige organisatiestructuur. Na de fusie zullen de activiteiten van de [verdwijnende stichting] worden voortgezet door de [verkrijgende stichting] . De fusie heeft geen sociale gevolgen, nu er geen werknemers in dienst zijn bij de [verdwijnende stichting] . Gezien het bepaalde in de artikelen 14.1 van de statuten van de [verkrijgende stichting] en 13.1 van de [verdwijnende stichting] behoeven de fusiebesluiten van het directies van de stichtingen de goedkeuring van de rechtbank, aldus steeds de stichtingen.

4.De beoordeling

Formaliteiten

4.1.
Ter ondersteuning van het verzoek zijn overgelegd de uittreksels uit het handelsregister en kopieën van de huidige statuten van de te fuseren rechtspersonen (verzoeksters), een kopie van het voorstel tot fusie, een kopie van de aankondiging van nederlegging van het voorstel tot fusie in dagblad Trouw, kopieën van de (concept)besluiten tot fusie van de directies en Raden van Toezicht van verzoeksters en een kopie van de notariële (ontwerp)akte van fusie. Tevens is een kopie van de akte van non-verzet, afgegeven door de rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2015, overgelegd.
4.2.
De besluiten tot fusie zijn genomen door de enig bestuurder van de stichtingen met de (unanieme) instemming van de Raden van Toezicht van de stichtingen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Het volgende geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek. De fusie van stichtingen is wettelijk geregeld in artikel 2:317 BW. Omdat de statuten van geen van de stichtingen het mogelijk maken alle bepalingen (in het bijzonder die houdende de doelstelling; zie rov. 2.4 en 2.6) daarvan te wijzigen, behoeven de besluiten tot fusie - op de voet van lid 5 van dat artikel - de goedkeuring van de rechter. Deze goedkeuring wordt niet verleend wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de fusie strijdig is met het belang van de stichtingen. In dat kader moet aansluiting worden gezocht bij de regeling van artikel 2:294 BW inzake statutenwijzigingen door de rechtbank, zoals ook mr. Marges in zijn brief van 24 november 2015 heeft onderkend.
4.4.
Een en ander betekent dat bij de oordeelsvorming van de rechtbank over de vraag of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de fusie strijdig is met het belang van de stichtingen mede richtinggevend is het - in artikel 2:294 lid 1 BW vervatte - criterium dat voor wijziging van de statuten slechts plaats is, indien ongewijzigde handhaving van de statuten zou leiden tot gevolgen die bij de oprichting redelijkerwijze niet kunnen zijn gewild. Bovendien is daarbij richtinggevend - zoals uit lid 2 van artikel 2:294 BW volgt - dat de rechtbank daarbij terughoudendheid betracht in die zin dat zij zo min mogelijk van de bestaande statuten afwijkt.
4.5.
De rechtbank is, met inachtneming van deze criteria, van oordeel dat de onderhavige fusie niet in het belang kan worden geacht van, in het bijzonder, de [verdwijnende stichting] . Deze stichting, die zich nu statutair ten doel stelt te voorzien in de huisvesting van ouderen door het verhuren van aanleunwoningen, zou als gevolg van de fusie opgaan in de [verkrijgende stichting] , waarvan het statutaire doel, kort gezegd, het verlenen van zorg aan ouderen is. Zoals de stichtingen zelf bij brief van 24 november 2015 nader hebben toegelicht, wordt nu juist die zorgdoelstelling - ten gevolge van wijzigingen die de laatste jaren in de zorg zijn doorgevoerd - door de [verkrijgende stichting] niet meer nageleefd. Net als de [verdwijnende stichting] , voorziet de [verkrijgende stichting] nu in de praktijk nog slechts in de huisvesting van ouderen. Na de beoogde fusie, zal dit niet anders zijn. Het opgaan in een stichting die niet in de mogelijkheid (of van plan) is haar eigen statutaire doelstelling na te leven, kan niet anders dan strijdig met het belang van de verdwijnende stichting worden aangemerkt. Reeds dit noopt tot afwijzing van het verzoek (nog daargelaten of verder voldoende tegemoet gekomen wordt aan de criteria van artikel 2:294 BW).
4.6.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verzoekschrift moet worden afgewezen. Weliswaar hebben de stichtingen nog gemeld dat zij “voornemens” zijn zich na afloop van het voorgenomen fusietraject opnieuw tot de rechtbank te wenden met het verzoek om de statutaire doelomschrijving van de [verkrijgende stichting] op de voet van artikel 2:294 BW te wijzigen opdat haar gewijzigde activiteiten daarin worden weerspiegeld, die enkele mededeling is met tal van - feitelijke en juridische - onzekerheden omgeven en biedt de rechtbank dus onvoldoende houvast om tot een ander oordeel te komen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.