ECLI:NL:RBAMS:2015:95

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
C-13-564245 - HA ZA 14-453
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzage in stukken en voorlopige voorziening in renteswap geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en de besloten vennootschap Continental Holding B.V., een vordering ingesteld tegen de Coöperatieve Rabobank Zaanstreek U.A. en de Coöperatieve Centrale Raiffeisen Boerenleenbank B.A. De eisers vorderden inzage in bepaalde documenten op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en vroegen om een voorlopige voorziening om Rabobank c.s. te verbieden om nakoming te verlangen van de verplichtingen die voortvloeien uit een renteswapovereenkomst. De rechtbank heeft op 7 januari 2015 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eisers niet voldoende rechtmatig belang hadden bij de gevorderde inzage in de stukken en dat de voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden aangenomen dat eisers in de hoofdzaak in het gelijk zouden worden gesteld. De rechtbank heeft tevens een comparitie van partijen gelast, die gepland staat voor 26 maart 2015. De proceskosten van het incident zijn voor rekening van eisers, die als in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/564245 / HA ZA 14-453
Vonnis van 7 januari 2015
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTINENTAL HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ZAANSTREEK U.A.,
gevestigd te Zaanstad,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] en Rabobank c.s. genoemd. Eiseres sub 3 wordt hierna Continental genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • de gelijkluidende exploten van dagvaarding van 25 en 28 april 2014, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het vonnis van 15 oktober 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast, die zal plaatsvinden op 26 maart 2015 vanaf 9.30 uur tot 12.30 uur,
  • de akte rectificatie, eiswijziging en overlegging producties van [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk],
  • de antwoordakte van Rabobank c.s.
1.2.
Het verloop van de procedure in het incident blijkt uit:
  • de incidentele conclusie van eis, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

2.1.
[eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] vordert, zakelijk weergegeven, Rabobank c.s. op de grondslag van artikel 843a Rv en op straffe van dwangsommen te veroordelen aan haar inzage te verlenen in de navolgende stukken:
a. interne notities, gespreksverslagen en/of notulen, zoals deze door drie instanties belast met toezicht en handhaving (CFTC, DOJ en DNB), zijn ingezien en blijkens hun rapportages ten grondslag zijn gelegd aan hun bevindingen;
b. de beleidsnotities, bedoeld in r.o. 2.3 van een vonnis, gewezen door de rechtbank Oost Brabant op 26 maart 2014;
c. de schikkingsovereenkomst, genoemd in een persbericht van het openbaar ministerie, gedateerd 29 oktober 2013;
d. het gespreksverslag of de gespreksverslagen, bedoeld in een brief van DNB van 29 oktober 2013, pagina 16, onderdeel sub 4.7.
e. [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] vordert verder, zakelijk weergegeven, bij wijze van voorlopige voorziening Rabobank c.s. voor de duur van het geding te verbieden nakoming te verlangen van de verplichting tot betaling zoals die thans uit de renteswap voortvloeit, op straffe van een dwangsom.
2.2.
Rabobank c.s. voert verweer.
2.3.
Ten aanzien van de gevorderde voorlopige voorziening overweegt de rechtbank het volgende.
[eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] heeft in haar dagvaarding voor zover hier relevant een beroep gedaan op de vernietiging van een op 5 februari 2007 tussen Continental en Rabobank Nederland gesloten renteswapovereenkomst (hierna: de rentswap) op grond van dwaling en bedrog, waartoe zij heeft gesteld dat de Euribor-rente, die een rol speelt in de renteswap, door Rabobank c.s. ten nadele van haar is gemanipuleerd en dat zij de renteswap bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan.
Rabobank c.s. heeft in de conclusie van antwoord verweer gevoerd. Het ongeoorloofde handelen van bepaalde medewerkers in haar organisatie heeft volgens Rabobank c.s. uitsluitend betrekking gehad op de Euribor-rente, die evenwel niets te maken heeft met de verplichtingen van [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] Immers, Continental betaalt ingevolge de renteswap een vaste rente, die geenszins is gelieerd aan de Euribor-rente, aldus Rabobank c.s. Hieraan verbindt Rabobank c.s. de conclusie dat [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] door dat ongeoorloofde handelen geen nadeel lijdt. Rabobank c.s. voert ook aan, onder verwijzing naar jurisprudentie inzake renteswaps, dat het beroep van [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] op dwaling en bedrog ongegrond is.
Een nader debat tussen partijen (ter gelegenheid van de comparitie) is vereist om deze verweren en de stellingen van [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] te beoordelen. In dit stadium van het geding kan naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] in de hoofdzaak op dit punt in het gelijk zal worden gesteld. De vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding moet dan ook worden afgewezen.
2.4.
[eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] baseert haar overige vorderingen, die strekken tot het verlenen van inzage in stukken, op artikel 843a Rv. Zij stelt dat Rabobank c.s. bepaalde door haar in de dagvaarding aangereikte stellingen bij antwoord heeft betwist en dat het bestaan van bepaalde stukken, waarin de juistheid van haar stellingen wordt bevestigd, vaststaat, waardoor inzage in deze stukken door haar mag worden gevorderd. [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] stelt verder, naar de rechtbank begrijpt, dat het bestaan van (potentieel) relevante stukken op zichzelf rechtvaardigt dat aan haar inzage daarin wordt verleend.
2.5.
In dit stadium van het geding is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende zeker dat eisers voldoende rechtmatig belang hebben bij de gevorderde inzage. Reeds hierom zullen de vorderingen worden afgewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat het debat tussen partijen nog niet is afgerond. De vorderingen tot inzage in stukken hebben grotendeels betrekking op het ongeoorloofd handelen door medewerkers van de Rabobank en het is onvoldoende duidelijk of de stellingen van eisers tot toewijzing van hun vorderingen kunnen leiden (zie ook hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen). Indien dat wel het geval is, dan dient na het partijdebat te worden beoordeeld of aan eisers (nader) bewijs van hun stellingen zal worden opgedragen en of de stukken waarvan thans inzage wordt gevorderd tot het bewijs van die stellingen kunnen bijdragen. Thans is immers ook nog niet duidelijk welke stellingen van partijen na het partijdebat als niet of onvoldoende weersproken zullen vaststaan: in zoverre zal bewijslevering niet nodig zijn. De rechtbank zal bij de beoordeling in de hoofdzaak de omstandigheid in aanmerking nemen, dat [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] heeft aangeboden bewijs te leveren door overlegging van de stukken, waarin zij thans inzage vordert.
2.7.
[eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
in de hoofdzaak
2.8.
De rechtbank heeft reeds een comparitie van partijen gelast, die is gepland voor 26 maart 2015 ten overstaan van deze meervoudige kamer. De zaak zal dan ook naar de rol van die dag worden verwezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst af het gevorderde,
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1 en 2 gezamenlijk] in de kosten van het incident, aan de zijde van Rabobank c.s. tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verstaat dat de comparitie van partijen zal plaatsvinden op 26 maart 2015 vanaf 9.30 uur tot 12.30 uur en verwijst de zaak daartoe naar de rol van die datum.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. A.H.E. van der Pol en
mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.