ECLI:NL:RBAMS:2015:9413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
KK EXPL 15-1586
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek tot vernietiging in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een werknemer, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, gedaagde, na op staande voet ontslagen te zijn op 2 oktober 2015. Eiser vorderde onder andere betaling van salaris en wettelijke emolumenten, alsook wedertewerkstelling. De procedure begon met een dagvaarding op 30 november 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 december 2015. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl gedaagde vertegenwoordigd was door twee personen en zijn gemachtigde. Eiser stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was en vroeg de kantonrechter om het ontslag te vernietigen. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet tijdig een verzoek tot vernietiging van het ontslag had ingediend, aangezien de termijn van twee maanden op 3 december 2015 was verstreken. Eiser had weliswaar verzocht om 'spoor te wisselen', maar dit verzoek werd afgewezen omdat de dagvaarding niet de vernietiging van het ontslag vorderde. De kantonrechter concludeerde dat de voorlopige voorzieningen niet konden worden toegewezen en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4632226 KK EXPL 15-1586
vonnis van: 17 december 2015
func.: 7545

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.A. Dayala
t e g e n

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.

gevestigd te [plaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.H.H. Baljet

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 30 november 2015, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Bij fax van 4 december 2015 heeft [eiser] een nader verzoek gedaan.
Ter terechtzitting van 10 december 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. [gedaagde] is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door mr. H.H.Q. Abeln, kantoorgenoot van mr. Baljet.
[gedaagde] heeft op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiser] is op [datum] krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] in dienst getreden als chauffeur. Het salaris bedraagt € 1.217,12 bruto per maand op basis van een werkweek van 22,5 uur.
1.2.
[gedaagde] heeft [eiser] op 2 oktober 2015 op staande voet ontslagen. Bij brief van diezelfde dag heeft [gedaagde] het ontslag op staande voet bevestigd.
1.3.
Door middel van een sms-bericht van 2 oktober 2015 heeft [eiser] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet.

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorschot te veroordelen tot betaling van het salaris en wettelijke emolumenten vanaf 1 oktober 2015 tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Voors vordert [eiser] [gedaagde] te bevelen hem in staat te stellen de bedongen arbeid te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ten slotte vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3. [eiser] heeft in aanvulling op de dagvaarding verzocht om de onderhavige zaak te behandelen als een verzoek of bezwaar tegen de opzegging, conform de artikelen 7:681 juncto 7:686a van het Burgerlijk wetboek (BW) dan wel op grond van artikel 69 juncto 438 lid 3 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto 7:686a BW de zaak met betrekking tot de nietigheid van het ontslag door te verwijzen naar de rekestenkamer dan wel de zaak in zijn geheel door te verwijzen naar de rekestenkamer.
4. [gedaagde] heeft, samengevat, aangevoerd dat de vorderingen van [eiser] reeds op formele gronden moeten worden afgewezen.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Vaststaat dat [eiser] op 2 oktober 2015 op staande voet is ontslagen. [eiser] stelt dat dit ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, wenst het dan ook te vernietigen en weder te werk gesteld te worden met loondoorbetaling.
7. Sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 is de procedure met betrekking tot vernietiging van een ontslag op staande voet gewijzigd. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 BW kan thans (slechts) de kantonrechter op verzoek van de werknemer het ontslag op staande voet vernietigen. Dit verzoek dient ingevolge artikel 7:686a lid 4 BW onderdeel a sub 2 door de werknemer binnen twee maanden na het ontslag bij verzoekschrift bij de rechtbank te worden ingediend. Deze termijn betreft een vervaltermijn. Gevolg hiervan is dat indien het verzoek niet binnen deze termijn is ingediend, de mogelijkheid daartoe niet meer bestaat en het ontslag op staande voet onaantastbaar is geworden.
8. [eiser] heeft tot op heden niet een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 BW ingediend, terwijl de termijn van twee maanden op 3 december 2015 was geëindigd. Onbetwist is gebleven dat de gemachtigde van [gedaagde] in verband hiermee en het onderhavige kort geding op 3 december 2015 telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van [eiser] . Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] op 4 december 2015 aan de rechtbank verzocht om ingevolge artikel 69 Rv van spoor te wisselen en de kort geding dagvaarding aan te merken als tijdig ingediend verzoekschrift tot vernietiging van het gegeven ontslag.
9. Het verzoek tot “spoor wisselen” is echter niet toewijsbaar. Uit de dagvaarding is weliswaar op te maken dat [eiser] het ontslag op staande voet wenst te vernietigen, maar niet dat hij daartoe met de dagvaarding ook een vordering instelt. Vernietiging van het ontslag op staande voet is in de uitgebrachte dagvaarding niet gevorderd. In het petitum zijn enkel voorlopige voorzieningen vooruitlopend op een bodemprocedure, te weten wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, gevorderd. Deze voorlopige voorzieningen zijn niet verkeerd ingeleid met de dagvaarding en kunnen dus geen aanleiding geven om te bevelen om van spoor te wisselen.
10. Gevolg hiervan is dat de voorlopige voorzieningen in deze kortgedingprocedure zullen worden afgewezen. Aannemelijk is immers dat nu geen (tijdig) verzoek tot vernietiging is ingediend, de bodemrechter het ontslag op staande voet in stand zal laten.
11. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.