ECLI:NL:RBAMS:2015:9374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering na controle woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening en terugvordering van studiefinanciering. Eiseres had vanaf 1 april 2014 een uitwonendenbeurs ontvangen, maar na een huisbezoek op 23 december 2014 concludeerde de verweerder dat zij feitelijk niet woonachtig was op het adres waar zij stond ingeschreven. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 1.797,93. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij niet op het BRP-adres woonde.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de verweerder lag om aan te tonen dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank vond de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende om het standpunt van de verweerder te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek was gedaan door de verweerder en dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het recht op de uitwonendenbeurs per 1 april 2014 herleefde. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/3356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. Koppe),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.A. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de studiefinanciering van eiser op grond van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 herzien.
Bij besluit van 23 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres staat vanaf [datum] in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Amsterdam ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: het BRP-adres). Aan eiseres is vanaf 1 april 2014 een uitwonendenbeurs toegekend.
1.2
Op 23 december 2014 omstreeks 11.10 uur heeft verweerder een controle in de vorm van een huisbezoek aan het BRP-adres verricht. De resultaten van deze controle zijn neergelegd in de Rapportage Huisbezoek met afsluitdatum 25 december 2014 (hierna: de rapportage). In de rapportage wordt geconcludeerd dat eiseres feitelijk niet woonachtig is op het BRP-adres.
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het huisbezoek heeft verweerder bij het primaire besluit – gehandhaafd bij het bestreden besluit – het recht op studiefinanciering per 1 april 2014 herzien, eiseres per die datum aangemerkt als thuiswonend en een bedrag van € 1.797,93 aan te veel ontvangen studiefinanciering van haar teruggevorderd.
2.1
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
2.2
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
2.3
Op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 200 vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
3. In beroep heeft eiseres de bevindingen tijdens het huisbezoek gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij wel woonachtig is op het BRP-adres.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de eerder toegekende studiefinanciering een voor eiseres belastend besluit is. In dat geval is het aan aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het BRP-adres waarop zij staat ingeschreven rust in eerste instantie op verweerder. Dit betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres niet woont op haar BRP-adres. De rechtbank verwijst in dit kader op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonende beurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5), waarin onder meer is vermeld dat de controleur tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bevindingen tijdens het huisbezoek, zoals neergelegd in de rapportage, onvoldoende grondslag voor verweerders standpunt dat eiseres niet woonde op het door haar opgegeven BRP-adres. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de rapportage heeft de hoofdbewoner, een kennis van eiseres, verklaard dat eiseres bij hem woont en dat zij samen met de dochter van de hoofdbewoner in een kamer verblijft. Hierop heeft de hoofdbewoner de kamer laten zien. Hoewel, behalve een diploma, geen spullen zijn aangetroffen die direct herleidbaar waren naar eiseres, was er in de slaapkamer wel een uitschuifbaar bed met twee matrassen. Verder heeft eiseres in bezwaar verklaard aan wie de aangetroffen kleding toebehoort en waarom haar kleding en die van haar kamergenoot niet zijn gescheiden. De rechtbank acht van belang dat de controleurs niet hebben uitgesloten dat het ook de kleding van eiseres had kunnen betreffen en dat zij hebben verzuimd om verder onderzoek hiernaar te doen. De controleurs hebben voorts foto’s gemaakt van de verzorgingsproducten van eiseres. Eiseres heeft verder in beroep getuigenverklaringen overgelegd ter onderbouwing dat eiseres wel woonachtig is op het BRP-adres. Ten aanzien van de omstandigheid dat de controleurs geen boeken en evenmin poststukken hebben aangetroffen overweegt de rechtbank dat dit een indicatie kan vormen dat eiseres niet woonachtig is op het BRP-adres, maar eiseres heeft in bezwaar en in beroep poststukken gericht aan haar op haar BRP-adres overgelegd en verklaard dat zij haar boeken in haar kluisje houdt. De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat de omstandigheid dat zij kort voor het huisbezoek is vertrokken niet met zich meebrengt dat zij haar bed, kussens en dekens niet heeft kunnen wegruimen.
4.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerder twijfelde of eiseres feitelijk woonde op het BRP-adres, maar had het gelet op de bevindingen van het onderzoek op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres te doen. Zo had verweerder aansluitend aan het huisbezoek een buurtonderzoek kunnen instellen en/of een huisbezoek bij de ouders van eiseres kunnen afleggen. Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit hierop niet had mogen worden gebaseerd. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De overige gronden die eiseres heeft aangevoerd, behoeven geen bespreking meer.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu niet valt in te zien hoe verweerder het gebrek zal kunnen herstellen. De rechtbank zal het primaire besluit dan ook herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat het recht van eiseres op een uitwonendenbeurs per 1 april 2014 herleeft.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.