In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening en terugvordering van studiefinanciering. Eiseres had vanaf 1 april 2014 een uitwonendenbeurs ontvangen, maar na een huisbezoek op 23 december 2014 concludeerde de verweerder dat zij feitelijk niet woonachtig was op het adres waar zij stond ingeschreven. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 1.797,93. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat zij niet op het BRP-adres woonde.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de verweerder lag om aan te tonen dat eiseres niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank vond de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende om het standpunt van de verweerder te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek was gedaan door de verweerder en dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor het recht op de uitwonendenbeurs per 1 april 2014 herleefde. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.