ECLI:NL:RBAMS:2015:9322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
HA RK 211.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek afgewezen tegen mr. J.W. Vriethoff in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.W. Vriethoff, bestuursrechter bij de Rechtbank Amsterdam, naar aanleiding van een zitting op 7 juli 2015. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en de schijn van partijdigheid had gewekt door vragen te stellen over het Wob-verzoek dat hij had ingediend. Verzoeker vond dat de rechter hem onterecht onderbrak tijdens zijn antwoord op een vraag, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. De rechter heeft echter betoogd dat het stellen van vragen en het onderbreken van partijen binnen zijn bevoegdheid valt om de regie van de zitting te voeren. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat de rechter zijn taken correct had uitgevoerd. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het ter zitting van 7 juli 2015 mondeling ingediende en onder rekestnummer HA RK 211.2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
verzoeker,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres]
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.W. Vriethoff, bestuursrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- een proces-verbaal inhoudende aantekeningen van de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank op 7 juli 2015 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- een schriftelijke reactie van de rechter van 16 juli 2015 op het wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de rechter niet in de wraking berust.
Verzoeker, de rechter en de staatssecretaris van Financiën (hierna de staatssecretaris), verweerder in de door verzoeker aanhangig gemaakte procedure, zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 augustus 2015. Ter terechtzitting van 5 augustus 2015 zijn verschenen:
- verzoeker;
- [ ], namens de staatssecretaris.
De rechter is wegens vakantie niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op 14 augustus 2015.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoeker heeft een informatieverzoek ingediend bij de staatssecretaris op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). In deze zaak, met nummer AMS 15/2129, heeft op 7 juli 2015 een zitting plaatsgevonden ten overstaan van de rechter.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoeker heeft gesteld dat de rechter vooringenomen is, althans dat hij de schijn daartoe heeft gewekt. Reeds door de inleidende opmerking van de rechter bij aanvang van de zitting dat het voorliggende Wob-verzoek van verzoeker niet het eerste Wob-verzoek is dat hij heeft ingediend, blijkt vooringenomenheid. Dat de rechter wetenschap heeft van het feit dat verzoeker eerder Wob-verzoeken heeft ingediend betekent immers dat de rechter de zaak van verzoeker voorafgaand aan de zitting met anderen heeft besproken. De rechter heeft verzoeker vervolgens gevraagd waarom hij het Wob-verzoek heeft ingediend. Ook door deze vraag te stellen, terwijl daartoe - gelet op de vrijheid die de wet verzoeker biedt om alles aan de overheid te vragen - geen aanleiding bestaat, heeft de rechter blijk gegeven van partijdigheid. De voornaamste reden waarom verzoeker de rechter heeft gewraakt, is echter dat de rechter hem heeft onderbroken terwijl hij probeerde antwoord te geven op de vraag van de rechter, of er tussen hem en de staatsecretaris ooit een gesprek had plaatsgevonden. Het staat de rechter volgens verzoeker alleen vrij een partij het woord te ontnemen als die partij in herhaling valt, te langdradig is of zich beledigend tegen de rechter of andere aanwezigen opstelt. Deze omstandigheden waren in het onderhavige geval niet aan de orde. Verzoeker wilde de vraag van de rechter beantwoorden door [ ], een woordvoerder in de “Zwarte Pieten discussie”, te citeren. Door de onderbreking van de rechter is verzoeker de mogelijkheid ontnomen zijn standpunt op zijn manier te onderbouwen. Daarmee heeft de rechter in elk geval de schijn gewekt niet langer onbevooroordeeld te zijn, maar al vonnis te hebben gewezen.
Het is om voornoemde redenen dat verzoeker de wrakingskamer verzoekt binnen de wettelijke termijn een andere rechter te benoemen.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daartoe heeft hij - samengevat - het volgende aangevoerd. Een belangrijk onderdeel van de taak van de bestuursrechter is tegenwoordig dat hij tijdens de zitting probeert te achterhalen wat voor de eisende partij de achterliggende reden is om te procederen bij de rechtbank en of er bij partijen ruimte bestaat om (zonder rechterlijke uitspraak) tot een definitieve oplossing van hun geschil te komen. In verband daarmee heeft de rechter verzoeker gevraagd of er ooit een gesprek met de staatssecretaris heeft plaatsgevonden. Verzoeker ging vervolgens in op een andere zaak met andere partijen. De rechter heeft verzoeker uit het oogpunt van regie onderbroken en hem verzocht op de vraag antwoord te geven. Dat staat de rechter vrij en daarmee heeft de rechter naar zijn mening geen blijk gegeven van (schijn van) partijdigheid.

4.Het standpunt van de Staatssecretaris

De staatssecretaris heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer.

5.De beoordeling van het verzoek

Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt. In de wrakingsprocedure dient te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Verder geldt dat de rechter ter zitting de regie voert. Dat betekent dat de rechter mag bepalen hoe een zitting verloopt. Een onderdeel daarvan is dat het de rechter vrij staat een partij naar eigen inzicht vragen te stellen die naar zijn oordeel relevant zijn voor de door hem te nemen beslissing. Daarbij heeft hij een grote mate van vrijheid. Tot de taak van de bestuursrechter behoort ook te onderzoeken of tussen partijen een minnelijke regeling kan worden bereikt. Het antwoord op de vraag van de rechter waarom verzoeker het Wob-verzoek heeft ingediend was in dat kader (mogelijk) relevant. De rechter heeft door het stellen van die vraag dan ook geen (schijn van) partijdigheid gewekt.
De regie die de rechter ter zitting voert, brengt voorts met zich dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft om een partij te onderbreken als die partij naar het oordeel van de rechter geen of onvoldoende concreet antwoord geeft op een gestelde vraag. De door verzoeker gestelde omstandigheden waaronder een rechter naar zijn oordeel een partij bij de beantwoording van een vraag mag onderbreken zijn derhalve te beperkt geformuleerd.
De rechter heeft, door verzoeker te onderbreken nadat hij op de vraag of er tussen hem en de staatssecretaris ooit een gesprek had plaatsgevonden inging op een kwestie die op het eerste gezicht niet relevant was voor de beantwoording van de vraag, gehandeld binnen de grenzen van zijn bevoegdheid tot het voeren van regie ter zitting. Uit de enkele omstandigheid dat er naar het gevoel van verzoeker onterecht is ingegrepen vanwege de wijze waarop hij de vraag van de rechter wilde beantwoorden, valt geen objectiveerbare (schijn van) partijdigheid af te leiden. Uit het proces-verbaal van de zitting van 7 juli 2015 blijkt overigens niet dat verzoeker de rechter alvorens hem te wraken heeft proberen uit te leggen dat hij ter beantwoording van de vraag van de rechter iemand wenste te citeren.
Ten slotte heeft de rechter ook door zijn inleidende opmerking, dat het niet de eerste keer is dat verzoeker een Wob-verzoek heeft ingediend - of woorden van gelijke strekking - niet de schijn van partijdigheid gewekt. Kennelijk was dit de rechter ambtshalve bekend.
De conclusie uit het voorgaande is dat de handelwijze van de rechter niet de objectieve vrees rechtvaardigt dat deze is ingegeven door een vooringenomenheid jegens verzoeker. Op grond daarvan wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. E.D. Bonga-Sigmond en H.L.L. Briët, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2015 in tegenwoordigheid van mr. M.R.S. Bacon, griffier.