In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2015 een wrakingsverzoek ontvangen van verzoeker, die in een civiele procedure was veroordeeld tot betaling van een geldsom aan een derde partij. Verzoeker heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis. De kantonrechter, mr. A.W.J. Ros, heeft het verzoek tot schorsing afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft vervolgens op 12 november 2015 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat verzoeker geen gronden heeft aangedragen die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de rechter op basis van de wet niet bevoegd was om het verzoek tot schorsing in behandeling te nemen en dat zijn beslissing om dit verzoek niet te honoreren niet de schijn van partijdigheid wekte. De rechter had bovendien navraag gedaan bij de deurwaarder over de beslaglegging, wat niet als partijdig kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat het verzoek tot wraking ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan op 18 december 2015, waarbij de rechtbank besliste dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.