Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
[naam 3]. Deze heeft geconstateerd dat [verzoeker] klachten had over pijn in het nek-schoudergebied met tintelingen in armen en benen, toegenomen vermoeidheid, verminderde concentratie en slaapproblemen. Verder heeft hij gerapporteerd dat [verzoeker] niet tegen lawaai en fel licht kon, dat hij zijn hoofd heel moeizaam draait, dat zijn extensie licht beperkt en zijn flexie fors beperkt is. De huisarts heeft geadviseerd om informatie aan te vragen bij de neuroloog. Op 29 juli 2009 heeft de verzekeringsarts [naam 4] op basis van de bevindingen van de huisartsen geconcludeerd dat gezien de aard van het ongeval en de klachten, en de afwezigheid van objectief verifieerbare klachten moet worden gedacht aan een postwhiplashsyndroom.
Samenvatting:
[naam 10]. Deze heeft bij brief van 27 juni 2011 geadviseerd om in te stemmen met het rapport.
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
geensprake is. [verzoeker] heeft dit onderkend en aangevoerd dat het deskundigenrapport niet bruikbaar is en dus buiten beschouwing moet blijven.
bewegingensinds het ongeluk normaal zijn. Deze constatering vindt bevestiging in het rapport van de neuroloog [naam 2], die heeft vermeld dat - ondanks pijnklachten aan de nek - de nekbewegingen soepel zijn. Weliswaar hebben de revalidatiearts [naam 6] en de huisarts [naam 3] melding gemaakt van (enige) beperking in de bewegingsmogelijkheden van de nek, maar dit maakt de conclusie van [naam 9] op zich zelf niet onbegrijpelijk. [naam 9] is kennelijk tot de conclusie gekomen dat de bevindingen van [naam 3] en [naam 6] (beiden geen neuroloog) niet in de weg stonden aan de conclusie dat de nekbewegingen van [verzoeker] normaal waren. Gelet op de specifieke deskundigheid van [naam 9] en op het feit dat hij de gehele periode sinds het ongeluk heeft onderzocht, terwijl [naam 6] en met name [naam 3] slechts een momentopname hebben gerapporteerd, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, van een onbegrijpelijke conclusie van [naam 9] geen sprake.
redelijkekosten zoals bedoeld in 6:96 BW en 1019aa Rv.